Ronald Stenvert BIOGRAFIE BIOGRAFIE VAN DE BAKSTEEN 1850-2000 VAN DE Kleigebruik, bakproces, soorten en maten en constructies vormen de opmaat van dit boek. Baksteen mag ‘oer-Hollands’ zijn, ze werd overwegend in Friesland, Groningen, Utrecht, Limburg en vooral Gelderland geproduceerd. Beter bakken en effectiever vormen waren de grootste veranderingen bij de industrialisatie van de baksteenproductie na 1850. Machinale rode, gele en zwartgesmoorde Ronald Stenvert BIOGRAFIE VAN DE bakstenen als onderdeel van metselmozaïeken werden kenmerkend voor de neorenaissance. BAK Geglazuurde profielstenen bepaalden het beeld van de neogotiek. De Jugendstil bracht gladde BAKSTEEN lichtgele en witte baksteen. Nauwe verwanten als terracotta, tegels en dakpannen konden niet - onbesproken blijven, evenals de concurrent kalkzandsteen. Na de Eerste Wereldoorlog werd expressieve baksteen populair. Textuurschommelingen volgden de architectuurmode: glad, opgeruwd dan wel ruwe handvormsteen. Soms werd het ‘oer-Hollandse’ benadrukt, dan weer het gladde moderne industriële karakter. Na de Tweede Wereldoorlog lag de nadruk op rationalisatie en verschenen nieuwe producten op de markt. Aan het einde van het STEEN boek blijkt dat innovatie de baksteenproductie de laatste decennia een renaissance heeft verleend. Daardoor vormt baksteen nog altijd het stenen gewaad van de meeste gebouwen. 1850 - 2000 biografie van de BAKSTEEN Ronald Stenvert biografie van de BAK STEEN 1850 - 2000 WBOOKS Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed voorwoord 6 inleiding 9 1 opmaat 15 2 gebakken klei 25 3 soorten en maten 39 4 stenen stapelen 53 5 industrialisatie 73 6 pallet aan vormen 93 7 gladder en strakker 117 8 ornamenten van gebakken klei 139 9 nauwe verwanten 155 10 imitatie en emulatie 177 11 ruwe expressie 197 12 een nieuw elan 229 13 van jas naar jurk 263 noten 284 literatuur en bronnen 295 illustratieverantwoording 304 register namen en instellingen 305 register plaatsen en gebouwen 314 register zaken en begrippen 322 summary 332 colofon 336 5 voorwoord 107 miljard bakstenen! Dat is het totale aantal kleurenpalet, gladde en ruwe stenen, rechte en Afb. p. 4 dat door de Nederlandse baksteenindustrie afgeronde steenvormen, decoratieve patro- Geglazuurde steen aan sinds het midden van de negentiende eeuw nen en golvende en hoekige wandvlakken. En het woonhuis-café tot aan het einde van de Wederopbouw werd in tweede instantie verstaan we de zeggings- Mariahoef, Broekstraat vervaardigd. Een episch aantal, waarvoor circa kracht van baksteen als onderdeel van de taal 43 te Belfeld uit circa 160 miljoen kubieke meter klei werd onttrokken van de ons omringende architectuur. 1910. aan de Nederlandse bodem. Baksteen vormde eeuwenlang het belangrijkste bouwmateriaal Bij de restauratie van veel jongere monumenten Afb. p. 6 van ons land. En nog steeds bepaalt baksteen, uit de periode van 1850 tot 1940 ontbraken nog Ingangspartij van tegenwoordig meer als bekledingsmateriaal de kennis en inzichten die dit boek ons brengt. het stadhuis van dan als draagstructuur, het beeld van de archi- Niettemin is bij grote restauraties veel geld ge- Medemblik uit tectuur in onze steden en dorpen. ïnvesteerd in herstel van bakstenen muren en 1939-1942. Inmiddels zijn we zo gewend geraakt aan ornamenten. Die opgave zal ook in de toekomst bakstenen gevels en muren in onze leefom- blijven bestaan. Aanleiding dus om de kennis geving, dat de rijke variatie aan vormen, be- over dit onderwerp een flinke impuls te geven. werkingen en toepassingen ons gewoonlijk De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft ontgaat. Dit boek vertelt het verhaal achter de daarom aan Ronald Stenvert van het Bureau ‘jongere’ baksteen. Het geeft een beeld van de voor Bouwhistorie en Architectuurgeschiede- opkomende massaproductie, van de innovaties nis te Utrecht opdracht gegeven om onderzoek binnen de bedrijfstak en van de wijze waarop uit te voeren. De auteur heeft een zeer lezens- architecten met baksteen de geest van de tijd waardig en onderhoudend boek geschreven, krachtig wisten uit te drukken. Het boek leert dat menig professional en liefhebber van mo- ons zoveel nieuwe dingen over een bouwmate- numenten zal verrassen! riaal dat we allang dachten te kennen, dat we niet meer met dezelfde ogen naar gemetselde Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed muren kunnen kijken. We ontdekken een breed Cees van ’t Veen, directeur. 7 inleiding In Nederland wordt de industriële revolutie vooral geassocieerd met machtige fabrieken en dampende stoommachines. Dat de baksteenfabricage, met zijn eeuwenlange traditie van vrijwel onveranderde ambachtelijke praktijk, ten lange leste ook door deze revolutie werd aangestoken, is minder bekend. Na het midden van de negentiende eeuw voltrokken zich in de oer-Nederlandse baksteennijverheid belangwekkende ontwikkelingen in mechanisatie en industrialisatie met aangepaste producten tot gevolg. Langs de grote rivieren - die noch immer traag doel en uitgangspunt Afb. 1 door een oneindig laagland gaan - liggen vele Machinaal transport restanten van steenbakkerijen. Zij zijn stille Dit boek schetst de technische en esthetische van groene steen in de getuigen van een belangrijke bedrijfstak. Deze ontwikkeling van baksteen als gebakken pro- fabriek van Wienerber- fabrieken mogen zich inmiddels in een warme duct en de verwerking daarvan in de gebou- ger Bemmel. belang stelling verheugen als industrieel erf- wen na het verlaten van de steenfabriek. Deze goed en om hun waarde in het landschap.1 Over ontwikkeling beslaat zowel de periode van de de geschiedenis van de afzonderlijke steen- ‘Jongere bouwkunst’ als die van de wederop- fabrieken is het nodige gepubliceerd, evenals bouw: de periode 1850-1965 met een uitloop over baksteenindustrie als bedrijfstak zelf.2 naar het heden. Het idee ontstond naar aan- Daaruit blijkt voortdurend de opvallende dis- leiding van een artikel over de ontwikkeling crepantie tussen ‘de positieve waardering voor van de jongere bouwmaterialen uit 2007.6 De baksteen als typisch Nederlands product en het nadruk in dit boek ligt op het materiële aspect negatieve imago van de steenbakkerij als pro- van de baksteen en aanverwante producten en ductieplaats.’3 Ook over de esthetiek van de de toepassing daarvan in de gebouwen. Zoals baksteen zijn fraai geïllustreerde boekwerken in elke historische studie staan hierbij plaats verschenen die doorgaans in vogelvlucht een en tijd centraal. Vraagstukken van herstel en glorieus overzicht presenteren van ‘de taal van restauratie, ook bekend als instandhouding het metselwerk’, verluchtigd met een flink aan- technologie, zullen slechts zijdelings aan de tal opmerkelijke gebouwen.4 De ontwikkeling orde komen.7 Bouwkundige en bouwtechnische van de producten van de baksteenindustrie als aspecten spelen enkel een ondersteunende rol. zodanig en de specifieke toepassing daarvan in Waar dit boek onder meer niet over zal gaan, gebouwen komt daarin in alle gevallen slechts is over de mogelijkheden om door analyse van zijdelings aan de orde.5 baksteenmonsters de herkomst van de bak- steen te analyseren dan wel de baksteen zelf te dateren.8 9 Afb. 2 Als geheel poogt dit boek een cultuurhisto- den. Wel zorgt dit streven naar een meer kwan- Detail segmentboog rische schets te geven van het gebruik van de titatief referentie kader onontkoombaar voor van gele steen met baksteen in de genoemde periode, waarbij de een bovengemiddelde nadruk op de innovatie blauwgesmoorde toepassing van het materiaal aan gebouwen boven het gewone en het bijzondere boven de koppen, gebouw water- voorop staat en de achtergronden van de pro- massaproductie. Bijzondere ontwikkelingen leidingsmaatschappij te ductie worden geschetst. Dit levert een onver- zijn immers per definitie beter te herkennen en Deventer uit 1893-1894. wacht en rijk beeld op. Aan wat zo gewoon lijkt, te dateren dan lang doorlopende tradities. In blijkt bij nader inzien nog een wereld te ontdek- het ideale geval kunnen de in het gebouw toe- ken. Het idee dat baksteen na de middeleeuwen gepaste bakstenen aan één specifieke steen- minder interessant wordt, kan gevoeglijk ver- fabriek gekoppeld worden. In de praktijk blijkt geten worden. Er blijken meer soorten en sma- dit slechts mondjesmaat mogelijk en dan nog ken baksteen te bestaan dan in eerste instantie opnieuw vooral voor de meer bijzondere bak- gedacht. steenproducten. Het is daarom goed om per- Dit boek kan daarvan slechts een grof raam- manent te blijven beseffen dat achteraf slechts werk schetsen met ten dele gevulde vakken. Eén een kleine fractie van de verwerkte baksteen van de serieuze problemen is dat over belangrij- naar herkomst te duiden is. Dit feit is ook weer ke gebouwen vaak een architectuurhistorische niet zo verwonderlijk bij een massaproduct literatuur in overvoed bestaat, waarin door- waarvan de jaarlijkse productie in vele honder- gaans elke vermelding van de gebruikte mate- den miljoenen wordt gemeten. rialen ontbreekt wanneer het papieren ontwerp in een reëel gebouw omgezet wordt. Zo schen- omvang productie baksteen ken de vele recente studies over Cuypers slechts zeer weinig aandacht aan de feitelijke materia- Een globale schatting geeft aan dat gedurende lisatie van zijn gebouwen. de periode 1850-1965 per jaar gemiddeld 925 Een volledig overzicht zou veel meer basis miljoen bakstenen geproduceerd werden.9 Met onderzoek vergen. Daarom kunnen lijstjes met een geschatte omvang van 400 miljoen in 1850 precieze soorten, maten, dateringen en de en een eerste piek van boven de 950 miljoen plaatsen waar de steensoorten verwerkt zijn rond het jaar 1882 steeg de baksteenproductie nog slechts in beperkte mate opgesteld wor- vanaf het jaar 1911 jaarlijks boven een miljard 10 bakstenen met tijdelijke inzinkingen rond de hardgrauwe waalsteen’. De binnengevels in het beide wereldoorlogen. Bij elkaar opgeteld is er zicht bestaan uit een lambrisering ‘van lichtver in de onderzochte periode het ongelofelijke aan- glaasde steen in verschillende kleurencombina- tal van meer dan 107 miljard bakstenen gebak- ties’ met daarboven ‘gele Limburgse blindeer- ken.10 Aangezien dit bouwmateriaal een weinig steen met afwisseling van blauwe gesmoorde vergankelijk product is, resteert nog relatief veel en rode siersteen.’13 Zowel de soorten en kwa- van deze baksteen. Slechts een beperkt deel van liteiten aan baksteen als de architect Berlage en de gebouwen waarin ze verwerkt werd, is ver- zijn ideeën over de baksteenbouw komen nog woest of gesloopt en vervolgens vaak verma- nader aan de orde. Hier wordt volstaan met de len tot straatverharding. Een minieme fractie is door hem aangehaalde universele uitspraak dat hergebruikt als tennisveld (gravel)11 of vulling in de baksteen als eenling nietig is, maar als mas- sierbeton, zoals het puin van de verwoeste hui- sa macht uitdrukt. Hierin lag volgens Berlage zen werd verwerkt in betonnen elementen van de kracht van de (Nederlandse) baksteenbouw wederopbouwstations te Arnhem, Zutphen, en besloten.14 Enschede. Het is dan ook niet voor niets dat in de ca- In de Beurs van Berlage, een belangrijk talogus bij de tentoonstelling Nederland bouwt in icoon van de Nederlandse architectuur, begon- Baksteen 1800-1940 een scheiding werd gemaakt nen in 1898 en ingewijd in 1903, zijn alleen al in de Nederlandse bouwkunst van vóór en van negen miljoen baksteen verwerkt.12 Gerekend na Berlage.15 De ontwikkeling van het materiaal over het jaar 1898 met een baksteenproductie is als zodanig te beschouwen als een afspiege- van 631 miljoen stuks blijkt dit gebouw beslag ling van de tijdgeest.16 Vooral in de periode van te hebben gelegd op 1,5% van de toenma- de Amsterdamse school, die niet voor niets ook lige jaarproductie. Van de bouwkosten voor de baksteenexpressionisme heet, blijkt de sterke Beurs (bijna een miljoen gulden), ging ruim 10% vormgevende kracht van het materiaal. De op aan de aankoop van de benodigde baksteen. toenemende populariteit van pleisterwerk en Het bestek vermeldde voor het buitenmetsel- beton bij het modernisme drong de baksteen werk (uitgezonderd de gevelplint) een ‘eerste in de hoek van het traditionalisme, waar het soort Utrechtse boerengrauwe gevelsteen’ en zich na de oorlog ook nog geruime tijd bevond. bij het binnenwerk een ‘eerste soort miskleurig Sindsdien heeft de baksteen verder aan popu- Afb. 3 Baksteenpaneel opge- bouwd uit speciaal voor dit ontwerp gemaakte Bricornastenen aan het station te Zandvoort uit 1908. 11 Afb. 4 lariteit ingeboet ten opzichte van andersoortige opzet boek Detail van de toren van gevelbe kledingen waaronder glasvliesgevels. de r.k. St.-Dominicus Maar vooral de afgelopen twee decennia is de Dit boek gaat, zoals gezegd, over baksteen toe- aan de Hang te Rotter baksteen geheel terug van weggeweest. Wel gepast in de periode 1850-2000 en niet zozeer dam met ‘driedimen is de rol van de baksteen ingrijpend veranderd over de productie van de baksteen, maar vooral sionaal’ metselwerk. van een dragend naar een omhullend materiaal. over de verwerking daarvan nadat de stenen de Die ontwikkeling waarbij baksteen de bekleding fabriekspoort hebben verlaten. De samenhang werd, begon al in het begin van de twintigste tussen de fabrikanten, hun producten, de archi- eeuw met de komst van skeletconstructies in tecten en de verwerking van de producten vor- staal en gewapend beton. men de bouwstenen van wat een kleine cultuur- Bij baksteen blijkt er een innige (tektoni- historie van de Nederlandse baksteen genoemd sche) relatie te bestaan tussen vorm en expres- zou kunnen worden met biografische aspecten. sie.17 De hiermee samen hangende interactie Vandaar de term biografie in de titel. tussen vraag en aanbod is een belangrijk thema De besproken baksteen betreft overwegend in dit boek. Zorgt de producent voor de inno- metselbaksteen. Straatklinkers komen slechts vatie, of vraagt juist de klant naar de productie zijdelings aan de orde. Baksteenconstructies van een specifiek dan wel aangepast product kunnen niet zonder mortel en daarom zal daar met een bepaalde expressie? En hoe werkt dat enige aandacht aan besteed worden, evenals in de praktijk, waar een architect in zijn bestek aan metselverband en voegafwerking. een bepaalde soort baksteen kan omschrijven, Begonnen wordt met enkele inleidende maar waar niet zelden de aannemer de baksteen hoofdstukken waarin het materiaal en zijn histori- direct bij een bevriende of goedkopere steenfa- sche ontwikkeling tot 1850 centraal staan, gevolgd briek aanschaft, of indirect betrok via een bouw door de basiskennis over de soorten en maten materialenhandelaar als tussenpersoon?18 baksteen en de wijze van metselen en voegen. 12 Een belangrijke kern vormen drie daarop dankzegging volgende hoofdstukken over de industrialisatie van de baksteenproducten. Daarbij komen de Voor hun hulp bij de totstandkoming van dit innovaties in vorm- en bakproces aan de orde boek is veel dank verschuldigd aan mijn op- die hebben geleid tot een groter wordend drachtgever de Rijksdienst voor het Cultureel assortiment. Op een bepaald moment versche- Erfgoed, zijn directie en medewerkers, met nen bakstenen op de markt die voor een spe- name in de personen van Dirk de Vries, Ben ciale functie waren gemaakt, evenals gladdere Kooij, Albert Reinstra, Judith Toebast en Gerard soorten bakstenen die de architectuur een an- van Wezel. Ook gaat mijn dank uit naar de uit- der aanzien gaven. gever, met name Henk van der Wal, Johan de Vervolgens worden enkele hoofdstukken Bruijn en vormgever Richard Bos. Binnen het gewijd aan aangrenzende producten. Terra - BBA: Bureau voor Bouwhistorie en Architec- cotta is nauw verwant met baksteen en was tuurgeschiedenis hebben mijn collega’s André vooral in het derde kwart van de negentiende Vierssen, Elisabeth Stades en Irene Dekker met eeuw populair in de architectuur. Bouworna- inhoudelijke en redactionele opmerkingen bij- mentiek, bijvoorbeeld in de vorm van winkel- gedragen. puiomlijstingen, is een latere variant op dit the- Daarnaast is dank verschuldigd aan Hettie ma. Zonder uitputtend op alle aspecten hiervan Peterse van de Gemeente Nijmegen, via wie ik in te kunnen gaan, zullen ook andere nauwe al jaren geleden al eens een Bricorna-steentje verwanten in de grofkeramiek aan de orde ko- toegespeeld kreeg, Jos Bazelmans, Wijnand men: niet enkel dakpannen, maar ook tegels en Bloemink, Jasper Bode, Piet Bot, Tijn Coppens, de daarvan afgeleide vormen. Over dakpannen Frank Haans, Agnes Hemmes, Jan van den en tegels bestaan verscheidene boeken die spe- Hoeve, Karel Loeff, Joris Molenaar Eric Strijbos cifieker op die onderwerpen ingaan. Hier wordt en Arie de Vrij. Als altijd gaat mijn grote dank uit vooral de verwantschap benadrukt. Kalkzand- naar Joos Leistra. steen als goedkope baksteenimitatie kan in dit Een speciaal woord van dank gaat tenslotte bestek ook niet ontbreken, evenmin als enkele uit naar Ben Janssen (1931-2011) vanwege zijn andere daaraan gerelateerde producten. grote kennis over de baksteen met name in Een tweede zwaartepunt wordt gevormd het Gelderse gebied. Kort voor zijn overlijden door het hoofdstuk over de ontwikkeling van heeft hij nog een fors deel van het manuscript de baksteen in het interbellum, met nadruk op voor dit boek kunnen lezen en van nuttig com- de baksteen van het baksteenexpressionisme, mentaar voorzien. Mijn gedachten gaan ook uit waarbij onder meer gladdere steen om esthe- naar Ruud Meischke (1923-2010), Alie Stenvert- tische redenen opgeruwd ging worden. Deze Kornet (1933-2011) en Jac. Leistra (1933-2011) die ontwikkeling, met een aantal varianten, wordt allen op hun eigen wijze een inspiratiebron voor voortgezet tijdens de wederopbouw. In die mij zijn geweest. laatste periode trad een diversificatie op in het proces, waarbij nieuwe keramische producten werden ontwikkeld voor specifieke toepassin- gen, waaronder de tijdens de wederopbouw tot bloei komende holle (systeem)vloeren. Het boek besluit met een uitleiding over de ontwikkelingen sinds de wederopbouw, waarbij de baksteen een omhullend gewaad voor het gebouw wordt. Voor alle toepassingen met een bakstenen huid geldt inmiddels dat het moge- lijk is om alle denkbare soorten en kleurnuances op bestelling te maken en luidt momenteel het credo van de steenbakkerijen ‘u vraagt en wij bakken’. 13 1 opmaat ‘Baksteen is een der duurzaamste, zoo niet het allerduurzaamste der bouwmaterialen. (…) Slaan wij de geschiedboeken op, dan vinden wij overal, als oudste sporen van menschelijke beschaving, voorwerpen en scherven vermeld van gebakken aarde en metselwerk van tichel stenen’ schrijft J.A. van der Kloes in de 1923-editie van zijn boek over kunststeen.1 oudste geschiedenis (circa 575 voor Chr.), nu te zien in het Berlijnse Afb. 1 Pergamonmuseum.5 Hervormde kerk van Het bakken van baksteen gaat zo’n zesduizend In Egypte, waar veel meer natuursteen Marsum (Gr) gezien jaar terug en had voor het eerst plaats in Me- voorhanden was, speelde de baksteen een vanuit het zuidoosten sopotamië.2 In dit tweestromenland tussen de ondergeschikte rol en betrof het overwegend met baksteenwerk uit Eufraat en Tigris – het huidige Irak – werd al lan- kleistenen versterkt met strohaksel. Hetzelfde het eerste kwart van de ge tijd gedroogde klei in regelmatige gevormde gold voor Griekenland, waar volgens Vitruvius veertiende eeuw. brokken gebruikt als bouwmateriaal. Ze werden tichels (‘lateres’) in drie formaten werden ge- vervaardigd met behulp van houten vormen. vormd.6 Grieken gebruikten wel gebakken dak- De aldus gevormde en gedroogde brokken ble- pannen waarvan men de uitvinding toeschreef ven ongebakken en werden derhalve ‘kleiste- aan de mythische koning Cinyras van Cyprus nen’, ‘tichels’ of ‘zonnestenen’ genoemd.3 De rond 1000 voor Chr. Gebakken dakpannen blij- oudste bakstenen - door de Babyloniërs zelf ken archeologisch aanwijsbaar vanaf de zeven- gekookte stenen genoemd - dateren van circa de eeuw voor Chr. en zowel platte pannen met 5000-4500 voor Chr. en werden toegepast op opstaande randen als driekante dekpannen plaatsen waar ongebakken steen ongeschikt vanaf 600 voor Chr. Ook de Etrusken en later voor was. In Maddhur verwerkte men ze bij- de Romeinen kenden gebakken dakpannen en voorbeeld in een afvoerput. Daarop ging men de Romeinen brachten het bakproces tot grote over tot het bekleden van muurwerk van on- bloei met platte pannen en randen (‘tegulae’) gebakken stenen met een schil van gebakken en halfronde dekpannen (‘imbrices’), alsmede steen. Zelfs de toren van Babel werd naar ver- onderpannen, ventilatiepannen etc. Vooral luid in baksteen uitgevoerd, of zoals in de Bijbel de dakversieringen in de vorm van terracotta valt te lezen: ‘Kom laten wij tegels maken en ze elementen kregen bijzondere aandacht, met harden in het vuur.’4 Het hoogtepunt van deze ondermeer, als afsluiting van de onderste dek- vroege ontwikkeling met toepassing van gegla- pan, een zogeheten ‘antefixa’ tegen inkijk van zuurde baksteen is de Ishtarpoort uit Babylon onder af. Ook beschavingen in het verre oosten 15 Afb. 2 (boven) De basilica van Constantijn de Grote te Trier, opgetrokken rond 310 in baksteen zonder afwerkingslaag. Afb. 3 (midden links) De basiliek van San Vitale te Ravenna, gebouwd tussen 526 en 547 met lange platte bakstenen. Afb. 4 (midden rechts) Het dwarse huis Wed 5-7 te Utrecht, met in de zijgevel bakstenen die uit circa 1205 dateren. Afb. 5 (onder) De schuur van het klooster Ter Doest te Lissewege, gebouwd rond 1250. 16 kenden dergelijke rijk uitgevoerde daken met herintroductie een lange traditie. Eeuwenlang bleef de productie van baksteen romeinen in de Lage Landen in onbruik, terwijl in de zui- delijke landen de baksteentraditie nooit hele- Tijdens het bewind van Caesar (49-45 voor Chr.) maal verloren is gegaan. In centra als Ravenna ging men in Zuid-Italië over op het gebruik (afb. 3),9 maar ook in delen van Spanje en Lom- van overwegend gebakken bakstenen en kort bardije,10 kwamen vanaf de vijfde eeuw bak- daarna vanaf de Romeinse Keizertijd (30 voor stenen gebouwen voor.11 Verder noordwaarts Chr.) ook elders in Italië. Deze bakstenen wa- werden pas vanaf het derde kwart van de ren drukvaster en waren noodzakelijk voor de twaalfde eeuw weer bakstenen toegepast, on- zwaardere constructies bij de verdiepingsbouw dermeer in de kerk van het boven Magdeburg (‘insulae’). In de praktijk werd dunne baksteen gelegen Premonstratenzerklooster Jerichow. in vierkante, rechthoekige of driekante vorm Verondersteld wordt dat de voor die tijd grote gebruikt als buitenwand van kistwerk dat ver- organisatiegraad van de kloosterordes voor de volgens met beton en puin gevuld werd. De bak- herintroductie van de baksteen heeft gezorgd. steen als zodanig werd aan het zicht onttrokken Waarschijnlijk speelde de hogere adel daarbij door een bekleding met natuursteenplaten. Bij ook een rol, evenals bij de verspreiding van de veel gebouwen ontbreekt deze bekleding, zoals kennis. Gebouwd werd met bakstenen die een bij de Basilica van Constantijn de Grote te Trier compactere vorm hadden met een lengte van uit 310, behorend tot de laatste fase van het Ro- twee keer de breedte en vier keer de hoogte. meinse Rijk (afb. 2).7 Ze werden gevormd van veel magerder klei en Ook in Nederland kwamen vanaf het einde wijken daardoor in alles af van de Romeinse.12 van de eerste eeuw dakpannen en bakstenen Vanwege hun relatie met de kloosters raakten voor. De Romeins-Nederlandse bakstenen wa- ze vanaf eind negentiende eeuw in de literatuur ren gemaakt van vette klei (3 tot 5 cm. hoog bekend als ‘kloostermoppen’.13 en tot 50 cm. lang), hadden doorgaans een In Nederland veronderstelde men tot voor vierkante vorm en leken op wat we nu plavui- kort dat de oudste bakstenen ook hier uit het zen zouden noemen. Deze werden ‘lateres’ ge- derde kwart van de twaalfde eeuw zouden noemd. stammen (afb. 4). Inmiddels lijkt het er meer In Midden-Limburg bestonden in die tijd op dat hier bakstenen kort na 1200 zijn geher- onder meer te Brunssum, Venlo en Tegelen introduceerd. Dit komt grofweg overeen met niet-militaire baksteen- en dakpannenfabrie- de vroegste vermeldingen van bakstenen in ken. De naam van de centraal in dit gebied Vlaanderen uit het eerste kwart van de dertien- gelegen plaats Tegelen is niet voor niets afge- de eeuw, zoals bij het Cisterciënzerklooster Ter leid van het woord ‘tegulae’. De aan de Limes Duinen bij Koksijde en de tiendschuur van het gelegerde Romeinse legioenen hadden hun Benedictijnenklooster van Ter Doest (afb. 5). 14 eigen baksteen- en dakpannenfabrieken, waar- Hoewel in de middeleeuwen al de naam onder de in 1938-1941 opgegraven steenovens baksteen voorkomt, spreekt men bij ons op de Holdeurn te Berg en Dal in de nabijheid oorspronkelijk over tichel en in Duitsland over van de Romeinse garnizoensstad Nijmegen. ‘Ziegel’. Baksteen wordt ook wel ‘brik’ ge- Interessant is dat te bakken producten van noemd, maar dat werd later synoniem aan een merkteken voorzien werden, in dit geval ‘veldbrandsteen’. In Frankrijk heet baksteen met stempels van het Tiende Legioen. Met het ‘brique’ en in Engeland ‘brick’. terugtrekken van de Romeinen uit ons land in het begin van de derde eeuw verdwenen vroegste formaten hier nagenoeg alle grofkeramische activiteiten, blijkbaar met uitzondering van Zuid-Limburg De lengte van de vroegste baksteen kon boven waar onder de invloed van de stad Aken vloer de dertig centimeter uitkomen. Een relatie met tegels en dakpannen gebakken bleven wor- de voetmaat, die, afhankelijk van de plaats van den.8 toepassing, eveneens rond de dertig centime- 17 Afb. 6 ter bedroeg, is als veronderstelling verleide- dering te kennen. Bakstenen werden vanaf de Detail van een laatgoti- lijk, maar niet onomstotelijk aantoonbaar. Ten veertiende eeuw kleiner, maar daarbij traden sche gevelsteen in het tijde van de vroegste baksteen werd nog veel sterke regionale verschillen op. In het noord- woonhuis Naaierstraat tufsteen toegepast: een natuursteensoort be- oosten, zoals in de provincie Groningen, bleven 6 te Gouda met de staande uit versteende vulkanische as. Deze bakstenen het langst fors van formaat. Diverse afbeelding van een werd in regelmatige brokken uit Duitse gebie- steden schreven in de middeleeuwen verschil- metselaar en een steen- den aangevoerd en had een vaste hoogtemaat, lende standaardmaten voor. Zwolle kende rond houwer. maar een variabele lengtemaat. Mogelijk was 1400 grote stenen (28 cm.), ‘middelstenen’ (25 dit aanleiding voor de (hoogte)maat van de cm.) en kleine stenen (23 cm.). De kleinste ste- oudste kloostermoppen. In het begin werden in nen gebruikte men voor het fijnere werk, zoals sommige gebouwen afwisselend lagen tufsteen schoorsteenkanalen en gewelven. De snelste en baksteen toegepast, zoals aan de ziekenzaal afname van de formaten vond plaats in Hol- van het St.-Janshospitaal te Brugge uit het eer- land, langs de Utrechtse Vecht, Zeeland en ste kwart van de dertiende eeuw. West- en Midden-Brabant. Daar slonken de Het bakken van dergelijke grote baksteen stenen tot formaten tussen 18 en 22 cm. lengte. kostte lange droogtijd, vergde veel energie en Voordelen van kleinere bakstenen waren dat ze vereiste veel vakmanschap om ze goed ‘gaar’ lichter waren, sneller en met minder kracht ge- te bakken. Dit heeft ertoe geleid dat de bak- vormd konden worden en bovendien sneller te steenformaten in de loop der tijd kleiner wer- drogen en te bakken waren, met minder brand- den. De algemene regel dat de oudste baksteen stofverbruik. Pas voor de veertiende en vijf- het grootst is en kleinere baksteen jonger werd tiende eeuw is het mogelijk om voor bepaalde lange tijd door bouwhistorici als richtsnoer ge- steden of regio’s een verband te leggen tussen hanteerd, maar blijkt inmiddels vooral uitzon- formaat en datering.15 Toch is en blijft datering 18 van baksteen op grond van formaat lastig, om- baksteen werd uitgevoerd, maar door het op- Afb. 7 dat bakstenen werden verhandeld en herge- raken van de voorraden sindsdien niet meer.17 Kaart van de provincie bruikt, zodat in een gebied met een groot eigen In het ‘kleiloze’ gebied van het aangrenzende Utrecht met in blauwe formaat ook geïmporteerde kleinere formaten West-Friesland vond vooral invoer plaats van lijnen naar het noorden voorkwamen. Daarnaast hadden grote bouw- baksteen uit Friesland, al dan niet aangevoerd de Vecht, naar het werken zoals kastelen of kerken vaak hun eigen als ballast op schepen. westen de Oude Rijn ovens met hun eigen formaten, onafhankelijk (bovenste) en Hol- van de baksteen van hun omgeving.16 productiecentra landse IJssel (onderste) In de middeleeuwen werden de bakstenen en naar het zuiden de overal gebakken waar zich een zekere hoeveel- Tegen het einde van de middeleeuwen nam Vaartse Rijn (bron Prop heid klei of leem bevond en liefst zo dicht mo- naast Friesland, als belangrijk productiecen- 1938). gelijk in de buurt van het te bouwen gebouw om trum, ook in Zuid-Holland het aantal steenfa- zo de aanzienlijke transportkosten over land te brieken of tichelwerken aanzienlijk toe. Deze fa- drukken. Gaandeweg concentreerde de produc- brieken lagen langs de Hollandse IJssel, grofweg tie zich in gebieden met meer en betere klei. Zo van Oudewater via Gouda richting Ouderkerk heeft Noord-Holland geen baksteenproductie aan de IJssel en langs de Oude Rijn van Woerden van betekenis gehad, behalve in de omgeving via Alphen aan de Rijn richting Leiden en verder van Alkmaar waar tot in de zestiende eeuw zelfs (afb. 7).18 Alleen al in het Rijnland waren er in de 19 Afb. 8 Deel van Fort Bleeken- burg aan de Caracasbaai op Curaçao gebouwd in 1703 van gele IJs- selsteentjes die als ballast met schepen uit Holland werden aangevoerd. 20 eerste helft van de zeventiende eeuw een kleine aanzienlijke hoeveelheid baksteen werd vanaf veertig steenplaatsen19 in gebruik en die zouden de zeventiende eeuw naar het buitenland ge- alleen al zestig miljoen bakstenen per jaar pro- ëxporteerd. Zo zouden veel gebouwen in De- duceren. Dit feit gaf Arntz aanleiding om tot een nemarken zijn opgetrokken van Hollandse bak- schatting te komen van een baksteenproductie steen, waaronder de Rosenborg (1608-1617) en in de zeventiende eeuw in de Republiek van de Beurs in Kopenhagen (1620).25 De baksteen tweehonderd miljoen bakstenen per jaar.20 ging als ballast mee naar Scandinavië en de De Utrechtse kleigebieden vormden een Oostzeelanden. Ook onze overzeese gebieds- derde belangrijk productiegebied. Daarbij ging delen werden op deze wijze van Hollandse bak- het om de kleigronden in het Utrechtse deel van steen voorzien. In de West vallen daarbij vooral de Oude Rijn tussen Woerden en Utrecht (ook de gele drielingen op, kleine baksteentjes ge- Leidse Rijn genoemd) en zuidelijk van Utrecht bakken langs de Hollandse IJssel (afb. 8). Ook de Vaartse Rijn, alsmede de Hollandse IJssel bij naar de Oost werden bakstenen verscheept, Montfoort en IJsselstein en niet te vergeten de maar in Indië zelf stichtte men al snel zelf (Utrechtse) Vecht in het noorden. Pas tegen het steenbakkerijen die echter kwalitatief mindere einde van de achttiende eeuw, toen de indijking ‘mopsteen’ produceerden. De betere, en later daar aanzienlijk verbeterd werd, begon er in ui- ook de meer bijzondere, bakstenen bleven in- terwaarden langs de grote rivieren (Waal, Rijn en gevoerd worden (afb. 9). IJssel) een ontwikkeling die leidde ertoe dat daar Dit beeld verandert ietwat in de loop van uiteindelijk het belangrijkste steenbakkerscen- de negentiende eeuw wanneer er naast ex- trum van ons land ontstond. port ook import van baksteen voorkomt. Ten In de woorden van Timmerman uit 1835: ‘De gevolge van industrialisatie en beter vervoer gebakken steen, om de minkostbaarheid veel in bereikten goedkope buitenlandse bakstenen ons land gebruikt, wordt onderscheiden in met- de Nederlandse markt. Zo was in 1883 5% van sel-, straat- en vloersteenen, welke soorten we- de totale baksteenproductie uit België afkom- der in de volgende afdeelingen kunnen verdeeld stig en meer specifiek van de Boomse klei uit worden, dat is: de Utrechtschen of Vechtschen, de Rupelstreek.26 Tot de Eerste Wereldoorlog de beste van alle, Lekschen of Waalschen, Leid- liep deze invoer op tot de niet onaanzienlijke sche of Rhijn-, IJsselschen en Vrieschen steen.’21 hoeveelheid van boven de 10%. Ook uit Duits- Hij doelde hiermee op vier vermelde bovenregi- land en Engeland werden bakstenen ingevoerd, onale productiecentra: rond Utrecht en de Vecht, maar dat ging om slechts enkele mijloenen ste- langs de Lek en Waal (grote rivieren), rond Lei- nen per jaar. Uit Engeland kwamen vooral vuur- den langs de Hollandse IJssel en de Oude Rijn, en vaste stenen en uit Duitsland meer bijzondere tenslotte de Friese steen. De Groningse en Lim- bakstenen, zoals verblend- en profielstenen. burgse kleigebieden, waar vooral voor de lokale markt geproduceerd werd, kregen pas na circa historiografie 1870 een bovenregionale betekenis.22 Het belang van de steenbakkerijen in Friesland nam daar- Over de geschiedenis van de oudere Nederland- entegen af om na de Eerste Wereldoorlog nog se steenbakkerijen is het nodige geschreven slechts een zeer bescheiden rol te spelen.23 met als belangrijkste publicatie het geheel op archiefonderzoek gebaseerde boek van Johanna export Hollestelle, De Steenbakkerij in de Nederlanden tot omstreeks 1560.27 Het laatste deel van de titel Mogelijk ietwat te chauvinistisch, maar ook niet geeft al aan dat de nadruk op de middeleeu- geheel zonder reden, stelt Arntz (zelf lid van wen ligt en ook andere publicaties hielden zich een belangrijk Gelders steenbakkersgeslacht): overwegend met de oudste baksteen bezig.28 ‘De Nederlandsche klei leverde en levert nog, Dat is sindsdien nog immer het geval.29 Over de een betere baksteen op dan waar ook ter we- ontwikkeling van de baksteen in de zeventiende reld (...) met onze Hollandsche baksteengevels, eeuw is minder gepubliceerd30 en de ontwikke- welke met hun frissche roode en gele kleuren, lingen in achttiende en de vroege negentiende een en al vroolijkheid uitstralen.’24 Een niet on- eeuw komen er helemaal bekaaid af. In dit 21 deze laatste doelgroep schreef Willem Goeree in 1681 d’Algemeene Bouwkunde, Volgens d’Antyke en hedendaagse manier, door een beknopte inleiding afgeschetst, en van veel onvoegsame verbasteringen ontswagteld.33 Na de in die tijd gebruike lijke beschouwing over de zuilenorden vervolgde Goeree met de algemene huisbouw om uit te komen bij de bouwstoffen en bouwkundige ambachten: ‘En gelijk, alsmen sonder Hout, Kalk en Steenen en andere Materialen niets bouwen kan, soo is de ware kennis, der alge- meene Bouwstoffen, den Bouwmeester soo noodsakelijk als sijn regterhand.’34 Dit liet hij volgen door een illustratief overzicht vol speci- fiek idioom over wat een bouwmeester diende te weten van het ambacht van de metselaar (p. 23). Vele van de genoemde termen komen (in gewijzigde spelling) in het vervolg aan de orde. Een echo van deze vereisten blijkt nog te vinden in De Bouwkunstenaar uit 1806.35 Omdat de kennis van het ambacht na de genoemde opheffing van de gilden dreigde weg te zakken, schreef de Maatschappij tot nut van ‘t Algemeen een prijsvraag uit tot ‘Het ver- vaardigen van eene beknopte Handleiding tot het geven van doelmatig onderwijs aan hand- werksgezellen in de burgerlijke Bouwkunde’. Dit resulteerde in 1833 in de Handleiding tot de burgerlijke bouwkunde, waarin door L. van Heus- den36 uiteraard aandacht werd besteed aan zowel de baksteen als het metselen.37 De be- schrijvingen in dit boek, maar ook in de werken Afb. 9 boek zal voor de ontwikkeling vanaf 1800 veel van J. van Dalen,38 W.C. Brade,39 C.M. Storm van Plaquette op de plaats gebruik gemaakt worden van contemporaine ’s-Gravesande40 en G.C.M. Pijtak41 vormen de van de kerk waar J.P. publicaties. bron voor de aanloop van de ontwikkelingen Coen in Jakarta werd Niet onvermeld mag blijven dat in 1798 de die na 1850 volgden.42 begraven, nu deel van gilden werden afgeschaft die voordien een re- het Wajang Museum gulerende rol in het beroepsgebied speelden. met boven de plaquette Dat gold vooral voor metselaars, omdat steen- een staand verband van bakkers niet overal in een gilde verenigd waren, circa 1930 uit Nederland of dit pas vanaf de zeventiende eeuw deden.31 geïmporteerde gele Met het opheffen van de gilden verdween de handvormsteen. kennis die binnen deze besloten gemeen- schappen werd overgebracht van meester op gezel en leerling. Dit leidde tot de behoefde om bestaande kennis op schrift te stellen.32 Dit opschrijven had al een oudere traditie te- ruggaand op de zeventiende eeuw, toen de ar- chitect min of meer zelfstandig ging opereren en er in de hogere burgerij een toenemende interesse voor architectuur ontstond. Voor 22 goeree 1705 43 Moortel; waar min, waar meer, en hoe en Plamuzen-maken, by te voegen; en veel Zant moet by gedaan werden. daar in aan te merken hoe veel Werk- ‘Den Metzelaar als een van de Vier Hoe de Bastaard Terras,46 Bak-terras, volk daar toe vereyst werd, en wat yder boukundige Ambagten, speeld in den en Cementen gemengt werden, en daar omtrent doet en toebrengt. Wat Huisbou nevens den Timmerman by zoo voorts. Hier toe magmen de Kalk- yder daags winnen kan, en hoe veel na de meeste rol: in alles wat hy van ’t branding, de vervalsching der Kalk, Pannen, of Steen, of Plamuizen een zijne daar aan toebrengt, en van hem de Metingh en alle de Orders daar op, werkman op een dag van elk zoort vor- geweten werd, moet den Bouwmees- niet onkundig zijn: beneffens de proe- men kan. Hoe de Kley bereyd, en op de ter grondig afgericht zijn. ’t Komt’er ven op ’t Zand; de quade streken der vormbank in de vorm gedaan, met de hem dan op aan dat hy niet alleen den Zandhaalders; reglement op ’t meten: boog afgesneden, met de natte Plaam aart, zoorte en groote, maar ook de wat Keurmeesters op Steen, Kalk, overgeloopen; en de Steen te droogen waarde van allerhande gebakken, en Zant, Terras en Moortel, &c. gesteld gezet werd. Hoe ze droog zijnde in gehouwen Steen, Kalk, Zant, Cement zijn. de Bak-ovens gezet werden. Hoe de en anders kent, en hoe die ook best Al de benamingen, en doeningen Ovens met sne-gaten, zy-gaten, en en met meeste voordeel welvoeg- der Metzelaars behandeling; als na- Kap-gaten gemaakt zijn, hoemenzen zaam konnen verarbeid werden. Van melijk haar gereetschappen, werk- stookt; hoe door verscheyde bogen de gebakken steen moet men weten, woorden, en woorden van gebieding, de hitte kan doorgaan; hoe by trappen van wat maakzel de Ysselsche, Leidze, moeten ook geweten zijn. Een Bouw- moet gestookt werden: hoelang met Dortsche en andere Steen is. Wat roo- meester moet zo wel als een werkman sterk, en wanneer men minder moet de Moppen, Grauwe Klinkerd, dikke verstaan wat rooven, bikken, volrapen, stooken; in wat tijt een oven gemeen- Klinkerd, boven Steen en onder Steen afzetten, plaasteeren, strijken, opha- lijk afgestookt werd. En gelijk van deze, is. Wat zoorten en grootte van Pla- len en andere behandelingen zijn; wat zoo mede van het Panne-bakken, en muzen,44 Esteriken en Tuimelaars, wit puntbogen, paanderpunten, flauwe, Plamuis-vormen. Wat werk den Treder, geschilderde en verglaasde Steentjes scheluwe, en ronde bogen zijn. Wat een den Walker, den Inlager, en den Vor- datter zijn, welk Steen tot Straten, tot vallende Tant, een staande Tant; Kruys mer omtrent het panne-vormen doet. Bakken, tot Kelders, tot Welfzels, Bin- Verband; staande verband, petitze47 en Hoe de Plamuizen met de Batereel vlak nemuuren, Buitenmuuren, Vloeringen streekse Laag, vlegting, Steeksmuur, geslagen, op haar maat geschrooit, en en Haartsteden dienen; hoe veel Steen Bedommelen, Rol-lagen, Kantlagen, voorts werden opgemaakt; en wat ge- van ieder zoort in een roede muurs, verlore Lagen, en diergelijke zijn. Wat reetschappen verder tot alles vereyst van 1, 1½, 2 en 2½ en meer Steen dik vliegende: wat slepende, wat in’t Loot, werden. Ontrent welke dingen, die ons gaat: hoe dik zy droog, dat is, zonder wat schoon en wat werkelijk gevrogt is. agtens niet onvoegzaam te weten zijn, moortel, en hoe zy met moortel met- Wat Klesoor, Borstweer, Toog, Vermeel zommige zoo onkundig zijn, datze nau- zelen; hoeze behoorlijk moeten nat of Fromeel,48 Stootvoegen, Langevoe- lijx weten welk de Quak, of de Neus van gemaakt werden. Hoe d’een Steen gen, en honderd andere Werkwoorden een Dekpan is.’ tegen d’ander uitgerekent werd. Wat meer, betekenen. Wat Troffels, Hou- vrachten en ongelden,45 op Steen, hamers, Mokers, Pikkers, Hantboo- pannen en anders op verscheidenen men, Breek-yzers, Waterpassen, Rij- en plaatzen vallen. Van wat grootte, prijs Winkel-haken, Schiet-looden, Passers, en deugt, de roode, de blauwe, de Metzel-draden, Schoppen, Houwee- verglaasde Pannen, halfbakken, heel- len, Moortel-tobben, Bakken, Ladders, bakken, keelpannen, schouwpannen, Moortel- en Steen-Paarden, Planken, vorsten en diergelijke zijn; welk groote Stengen, Metzelhouten, Stellingtou- Enkhuizer en Woerder Pannen zijn. wen, Kruywagens, Zakken, Manden, Het onderscheid van Dorsche, Engel- Plaasterborden, Pannestrijkers, Voegy- sche, Doornikse, en Friesche Kalk; wat zers en al wat den Metzalaar meer ge- yder soort by den Hoed, dat is omtrent bruiken; Die moeten den Boumeester 16 sakken, kost: tot wat werk d’een in geenen deele onbekent zijn (...). beter dan d’ander van vermogen is. Naukeurigheyts halven agten wy De deugt van wit en graauw Zand, ’t niet onvoegzaam te zijn hier de ma- mengen en beslaan van verscheyde niere van Steenvormen, Pannebakken 23 2 gebakken klei Om binnen de groep steenachtige materialen een onderscheid met de natuursteen te kunnen maken, wordt baksteen tot de kunststeen gerekend, samen met verwante producten als dak- pannen, terra-cotta, maar ook ongebakken producten zoals kalkzand- en betonsteen.1 In meer moderne bewoordingen heet deze groep inmiddels minerale bouwmaterialen. Wanneer het enkel kleiproducten betreft, spreekt men over keramiek, waarbij bakstenen en dakpannen onder de grofkeramiek vallen en huishoudelijk en technisch aardewerk tot de fijnkeramiek worden gerekend. Sinds 1991 bestaat er een stichting die zich bezighoudt met alle aspecten van behoud van het grofkeramisch erfgoed.2 samenstelling Zuiver kaoliniet of kaolien is genoemd naar Afb. 1 de vindplaats Gaoling (‘Kao Ling’, Hoge heu- Deel van de haaghutten De samenstelling van de klei als grondstof en de vel) bij Yaoli in de Chinese provincie Jiangxi. bij steenfabriek De Werk wijze van het bakken van de steen is in belang- Dit materiaal, ook bekend als porseleinaarde, lustte Losser met rekken rijke mate bepalend voor de kleur en kwaliteit is zeer vuurvast en volledig witbakkend. In de en planken waarop van het eindproduct. Klei vermengd met wa- praktijk is klei echter nooit geheel zuiver omdat gevormde stenen te ter bezit een hoge plasticiteit en is gemakkelijk de kleisubstantie gemakkelijk (kleur)verontrei- drogen liggen. vervormbaar met behoud van iedere gegeven nigen absorbeert. Daardoor is de klei in iedere vorm. Bij het opdrogen verliest de klei zijn plas- vindplaats verschillend van samenstelling. Het ticiteit, maar behoudt zijn vorm. Bij hoge tem- bevat naast kaoliniet altijd veldspaten, waaron- peraturen wordt het materiaal steenachtig en der kali-, natrium- en kalkhoudende, alsmede afhankelijk van de samenstelling is klei bij zeer enkele procenten ijzeroxide. De oxiden verlagen hoge temperaturen zelfs smeltbaar.3 het smeltpunt van de kleimassa. Kalk (calcium) Klei is een sediment bestaande uit een meng- kan als verweringsproces van een kalkhoudend sel van door erosie ontstane en afgezette verwe- gesteende in de klei zijn gekomen, maar ook als ringsproducten van natuurlijke gesteenten.4 Een gruis van zeeschelpdieren. groot deel wordt gevormd door kaoliniet. Dit is IJzeroxide geeft de bruine kleur aan de klei een hydraat van aluminiumsilicaat waarbij in een en de verhouding van ijzer en kalk is in hoge ingewikkelde kristalstructuur wateratomen zijn mate bepalend voor de uiteindelijke kleur van de opgenomen. Geheel zuivere klei beantwoordt baksteen. Het belang van die verhouding tussen aan de chemische formule Al2O3.2SiO2.2H2O, Fe2O3 en CaO werd reeds in 1874 door H.A. Seger met de samenstelling: 39,6% aluminiumoxide aangetoond.5 De maat voor de uiteindelijke (aluinaarde), 46,5% siliciumoxide (kiezeloxide of kleurgradatie van de baksteen is het percentage kiezelzuur) en 13,9% chemisch gebonden water ijzeroxide gedeeld door het percentage kalk. Bak- (H2O). Het kristalwater verdwijnt gedurende het steen met een verhouding ijzeroxide / kalk boven bakproces. de 0,8 bakt roodbruin, van 0,6-0,5 donkergeel 25 Kleivoorkomens Afb. 2 Kaart van Nederland door het Nederland In- stituut voor Toegepaste Geowetenschappen (TNO-NITG) met het voorkomen van de ver- schillende kleisoorten (bron www.natuurinfor- matie.nl klei en leem). N Klei/leem, 17,5 - 35 % lutum, dikte 0,5 - 1,2 m Klei/leem, 8 - 17,5 % lutum, dikte 0,5 - 1,2 m Klei/leem, 8 -17,5 % lutum, dikte > 1,2 m 0 40 km Tertiare klei in de ondergrond tot 10 m - mv en beneden de 0,5 kanariegeel. Chemisch on- Zand is een ander belangrijk onderdeel derzoek rond 1908 van 22 Nederlandse en twee van ieder kleimengsel. Vette of lange klei be- Javaanse kleisoorten bevestigde dit beeld.6 In vat weinig zand en magere of korte klei is sterk opdracht van de RCE werd dit als kunstproject in zandhoudend. Of er sprake is van een lange of 2009 dunnetjes overgedaan door klei afkomstig korte klei wordt bepaald door een staaf klei zo van zes plaatsen in Nederland tot een servies te dun mogelijk uit te rollen tot die breekt. Korte bakken. De uitkomsten varieerden van geel (Sop- klei kan niet lang uitgerold worden en breekt sum) via rood (Ochten) tot donkerrood (Grijps- snel terwijl vette klei juist lang uitgetrokken kerk).7 In kalkarme klei is de verhouding tussen kan worden en in het midden insnoert en aldus Fe2O3 en Al2O3 eveneens van belang. Klei met wei- vloeiing vertoont. nig ijzeroxide bakt van wit tot heldergeel.8 Deze Zand kan worden toegevoegd om de eigen- helder geel bakkende klei komt in Nederland al- schappen van de klei aan te passen. Dit heet het leen in de buurt van Brunssum voor. ‘mageren’ van de klei. Vette klei krimpt sterk in 26 het droogproces en dat kan gepaard gaan met dakpannen) is vooral gebaseerd op de kor- scheurvorming met als gevolg vermindering relgrootte. Bij fijnkeramiek is de korrelgrootte van sterkte na het bakken. De hoeveelheid zand kleiner dan 100 mu. Bij grofkeramiek kan de heeft eveneens invloed op de brandtemperatuur. korrelgrootte van het mengsel oplopen tot en- De minder vette klei van de kloostermoppen had kele millimeters. Fijne klei kan met water in sus- een lagere brandtemperatuur dan de vette klei pensie gebracht worden. De waterdeeltjes die van de Romeinen.9 Tenslotte zitten er ook vaak gevat zijn in een structuur van kleideeltjes maken plantaardige verontreinigingen in de klei, zoals het geheel vloeibaar.12 Deze gietklei is geschikt wortels van planten, die door het laten rotten voor de productie van holle artikelen zoals sani- van de klei verdwijnen. tair, maar werd ook veel gebruikt bij de productie De korrelgrootte van de kleimassa is van van terracotta. groot belang. In de geologie worden de volgen- de fracties van korrelgrootten onderscheiden10. herkomst en voorkomen Zand (van grof zand tot stuifzand) heeft korrel afmetingen tussen 0,21 en 0,063 mm. Tussen Klei en leem komen op diverse plaatsen in de de 0,002 en 0,063 mm (ofwel 2 tot 63 mu) zit de Nederlandse ondergrond voor (afb. 2). Oudere zogeheten siltfractie en de fractie kleiner dan 2 en vaak dikke kleipakketten komen in Twente micrometer heet de lutumfractie of kleistof.11 Er en de Achterhoek dicht aan de oppervlakte. is sprake van klei als de lutumfractie groter is dan Naar het westen en noorden toe hellen ze weg 25%. Tussen 25 en 35% spreekt men over lichte naar grotere diepten. Het gaat om in de zee Afb. 3 klei, van 35 tot 50% over matige klei en bij meer gevormde afzettingen uit het Tertiair, en meer Kleiput bij steenfabriek dan 50% over zware klei. specifiek het oligocene en eocene segment De Werklust te Losser Het onderscheid tussen fijnkeramiek (aarde daarvan (van 56 tot 23 miljoen jaar geleden). waar Eocene klei werd werk, terracotta) en grofkeramiek (bakstenen, Eocene klei wordt gevonden bij Hengelo, Losser gewonnen. 27 en Winterswijk en oligocene bij Borne, Oot- werd deze ‘afgeticheld’ of ‘afgevlet’. Dat vond marsum en Azewijn.13 Tot 1999 werd bij Losser soms tot een te grote diepte plaats, waardoor dergelijke klei, waarin haaientanden voorko- onland ontstond, ongeschikt voor de landbouw men, gewonnen (afb. 3). In Azewijn geschiedt de en noodgedwongen met bos beplant.16 In het kleiwinning nog tot op de dag van vandaag. De Hollandse gebied van de benedenrivieren waar kleur van deze klei is grijsblauw tot lichtgroen of weinig stroming staat, werd de klei opgebag- bruinachtig. Over het algemeen betreft het een gerd als ‘Ebbeslik’. vette klei, met septoriën (kalkstukjes). Verder zitten er gipskristallen en fosforknollen in. kleiwinning en voorbewerking In Limburg komen rivierafzettingen van de Rijn uit het jongste deel van het tertiair voor, het Bij de productie van bakstenen worden drie fa- plioceen (van 5,3 tot 2,6 miljoen jaar geleden). sen onderscheiden: die van de klei, van de vor- Het gaat daarbij om afzettingen van vette klei- meling en van de stenen. De eerste gaat over soorten in Reuver, Swalmen en Brunssum, die de winning en voorbewerking van de klei. De van rood tot geel bakken. De klei bij Tegelen is tweede gaat over het vormen, het drogen en nog wat jonger en afgezet in de tiglien-periode het bakken. En de laatste betreft het sorteren, van het kwartair (2,4 tot 1,8 miljoen jaar gele- opslaan en vervoeren. den) door de Rijn en de Maas. De klei aldaar ligt De te verwerken klei werd in principe het 1,5 tot 4 meter onder het zand en bevat over- hele seizoen gewonnen met de nadruk op de blijfselen van planten en dieren uit een tropisch herfst wanneer seizoensarbeid goedkoop was. klimaat. In Zuid-Limburg is gedurende het Ze werd handmatig met de spade afgegraven of Pleistoceen (2,6 miljoen tot 11.000 jaar geleden) uitgebaggerd en vervolgens naar de steenplaats materiaal door de wind afgezet als aeolisch vervoerd. Vervolgens werd de massa geduren- sediment, de zogeheten Löss-klei. Deze klei is de de winter op een voorraadveld bij de oven opgebouwd uit hoekige, fijne korrels met een opgeslagen om de structuur te verbeteren en geringe variatie in grootte. Dit geeft een weinig eventuele plantenresten te laten wegrotten. In plastische klei die overwegend voor plaatselijke bepaalde omstandigheden werd de klei aan het baksteen werd gebruikt (brikken). begin van het seizoen met water vermengd, met Het overgrote deel van de klei is afkom- de voeten gekneed (het zogeheten ‘walken’), stig uit de jongste geologische periode, het het materiaal van te grote verontreinigingen holoceen (van 11.000 jaar geleden tot nu). De ontdaan en zo nodig met zand vermagerd. afgezette kleipakketten zijn doorgaans dunner Vanaf de zeventiende eeuw werd er geëx- dan de tertiaire. Het gaat in Midden-Nederland perimenteerd met door paarden aangedreven om jonge rivierklei, afgezet in de uiterwaarden machines om de structuur van de klei te verbe- langs de rivieren en op het land in Groningen teren. In 1635 kreeg Sicke Wierdts, tichelaar te en Friesland. Ook in westelijk Noord-Brabant Leeuwarden, een octrooi op een door een paard en Zeeland is holocene zeeklei afgezet. In het voortgedreven kleimolen. Deze molen, in de westen en noordwesten van Friesland (rond vorm van een ronde ton met daarin een vertica- Harlingen) is deze klei kalkrijk en geelbakkend. le as voorzien van bewegende ijzeren messen, Groningen kent daarentegen juist een zware werd in de achttiende eeuw verbeterd tot de kalkloze ‘knipklei’ of ‘knikklei’ en die is diep Hollandse molen en aan het eind van die eeuw roodbakkend. In de woorden van Everwijn is opnieuw verbeterd door de Zweed Samuel knipklei ‘eene zware en zeer vaste kleisoort (...) Triewald. Hij liet naast de draaiende ook vaste zij onderscheidt zich door een groot gehalte aan messen in de ton aanbrengen. De kleimolen be- ijzeroxide en komt in dit opzicht met de Lim- wees vooral zijn nut in de pottenbakkerij, waar burgsche Maasklei overeen.’14 klei van een betere kwaliteit werd verwerkt. In het noorden van ons land diende een Ook bestond er een variant met een ‘vierkante (dikke) bovenlaag verwijderd te worden voor- ton’ waarbij de grovere verontreinigen in de dat de klei gewonnen kon worden; de kleiput- hoeken achterbleven.17 Voor de verwerking van ten worden ‘ticheldobben’ genoemd.15 In het klei voor kwalitatief betere baksteenproducten rivierengebied lag de klei aan het oppervlak en kwamen in de loop van de negentiende eeuw 28 meer geavanceerde stoomgedreven molens, vormen Afb. 4 (links) maar ook walsen en kleiraspen in gebruik. Prent van Jan Luyken De minste toebereiding was nodig voor het Vervolgens namen de vormer en zijn ploeg het van een steenvormer en slib uit de Hollandse IJssel. Het hieruit opge- werk over (afb. 4) of, in de beschrijving van Van zijn ploeg uit zijn boek baggerde ‘Ebbeslik’ werd tijdelijk opgeslagen in Dalen uit 1806: Het Menselyk Bedrijf in de kleine inhammen in de rivier die door een lage ‘Deze [vormer] heeft een soort van hut, uit editie van 1736. dijk omsloten waren. In deze ‘Zellingen’ kwam vier stijlen, om een tafel opwaards rijzende, be- het slib bij laag water droog te liggen. Het kreeg staande, en met een rietmat van boven gedekt. Afb. 5 (rechts boven) na één of twee jaar een dusdanige vastheid dat Deze hut wordt de Vormbank genaamd. Op deze Deel van de zijmuur het per schip verder kon worden vervoerd. De bank heeft hij een hout- en water- en naast zig van Julianaweg 1 te klei mocht volgens Van Dalen ook weer niet te een houten zandbak. Vier kinderen zijn hem in Utrecht uit 1938 van vast zijn ‘om dat de aarde, dan vaster en lijviger dezen arbeid behulpzaam. Een derzelven steekt vormbaksteen waarbij zijnde, meerder kragten vordert, om ze in de met zijn handen een stuk aarde van den hoop de schuine strepen vorm te drukken.’18 De klei werd van het schip of karvragt, welke naast de Vormbank is en legt afdrukken zijn van de via karren naar de steenplaats vervoerd en daar de afgestoken klomp aarde, met er haast tot wijze van stapelen in werden de karrenvrachten als kleibulten naast een bol gefatsoeneerd, naast den Vormer op de oven. elkaar gestort. de bank: de Vormer neemt deze klomp en doet In vele gevallen beschouwde de fabrikant zijn hem in de vorm, die van hout gemaakt, met ij- Afb. 6 (rechts onder) steenfabriek vaak als een bijzondere vorm van zer beslagen, en zo groot is, dat zij stenen van Haaghutten bij landgebruik waarbij niet zelden juist door het zeven duimen levert.19 De vormer drukt met steenfabriek De Werklust afgraven van de vette klei uiteindelijk een be- de hand de aarde in de vorm, maakt dezelve te Losser met rekken tere landbouwgrond ontstond. Het verbeteren nat, en strijkt met een houten werktuig, een onder de overkapping van landbouwgrond was één van de redenen dat Plaan genaamd, (zijnde een plat stuk hout, met en planken waarop de de steenbakkers de prijs van de grondstof klei in een omgebogen steel voorzien) de overtollige gevormde stenen te vele gevallen niet eens mee gecalculeerd werd. aarde, die boven de vorm uitsteekt, weg, en drogen werden gelegd. 29 Afb. 7 (links) hiermede is de steen gemaakt. De drie overige drogen Deel van de muur kinderen, die zig aan zijne linkezijde bevinden, van het Steinhaus nemen elk op hun beurt, vermits de Werkman De vormelingen werden in eerste instantie in te Bunderhee van drie vormen voorzien is, eene gevulde Vorm lange rijen plat in de open lucht op de grond - (Oost-Friesland) met van de Vormbank, en ledigen die, op den daartoe of ‘baan’ - neergelegd. Wanneer ze voldoende veertiende-eeuwse met een houten Loet20 gelijkgemaakten en met aangedroogd waren, zette men ze op hun kant, baksteen waarin goed zand bestrooiden grond.21 Deze kinderen, of het zogeheten ‘rechten’ (‘richten’ in Limburg), de ‘drukbogen’ goed Afdragers, zo als men ze noemt, houden den ook ‘kanten’ en, in het rivierengebied, ‘opsnij- zichtbaar zijn, ontstaan Vormer bij, zo dat de eene hem een geledigde den’ genoemd. Dit geschiedde door een opsnij- bij het persen van de Vorm aanbrengt, terwijl de andere met een der, die niet zelden zijn vingerafdrukken in de klei in de vorm. gevulde heengaat. Het vormen dezer stenen steen achterliet. In het Fries-Groningse gebied gaat zo gezwind in zijn werk, dat een bekwaam sneed de opsnijder en passant eventuele aan- Afb. 8 (midden) Werkman of Vormer gemeenlijk 14 à 15 duizend gedroogde kleibaarden met een mes af. Deel van de muur van stenen op eenen dag maakt. Genietende hij een Vervolgens werden de gedroogde stenen op De Waag in Deventer loon van drie stuivers voor elke duizend.’22 ‘hagen’ gesteld. In de woorden van Brade: ‘Deze uit 1528 met op enkele Niet overal in Nederland ging het vormen Hagen, bestaan uit lange brede planken, waarop bakstenen verwerin- op precies dezelfde wijze. Dit proces veranderde de stenen, met eenige tusschenruimten gesteld gen ontstaan door de tegen het eind van de negentiende eeuw, niet worden, ter hoogte van omtrent vier voeten; vettige vingers van de zozeer door het kinderwetje van Van Houten deze Hagen blijven zo lang staan, tot de stenen vormer. uit 1874, dat kinderarbeid onder twaalf jaar ver- volkomen droog geworden zijn.’25 Gedroogde bood, noch door de Arbeidswet van 1889 die steen heet ‘groene’ steen, ‘groenlingen’ of ‘vor- Afb. 9 (rechts) onder meer het werken van vrouwen en kinde- melingen’. In het jargon worden ze ‘lederhard’ Boog van de r.k. O.L. ren op zondag verbood, maar vooral door de genoemd en dat betekent dat ze hard, maar Vrouwe van Altijd- komst van de mechanisatie. Dit nam overigens toch nog zo vochtig zijn dat ze gesneden kun- durende Bijstand te niet weg dat er nadien nog veel kinderarbeid in nen worden, bijvoorbeeld om stenen met een Roosendaal uit 1874 de steenbakkerijen bleef bestaan, tot de komst afschuining te produceren om later bij stompe met onbezande gele van de Leerplichtwet in 1901. hoeken te vermetselen. Dat afsnijden diende baksteen (uit Friesland) Brade merkte op dat bij de meer nauwkeu- vrijwel onmiddellijk na het vormen te geschie- ter decoratie van rige steenbakkerijen de afgestreken klompjes den, omdat de aangedroogde groene steen al de bruine bezande die van iedere steen overbleven op één hoop snel te hard werd om te snijden. baksteen. verzameld werden en daar aan het einde op- Vormelingen van magere klei werden niet nieuw goed vermengd werden en dan in de vor- op planken geplaatst, maar direct op de grond men verwerkt. Bij minder nauwkeurige ovens tot enkele rijen hoogte schuin op elkaar gesta- gebruikte men de overgebleven klompjes, na peld. Dit geschiedde vooral in het Utrechtse de derde of vierde steen, om die direct tot één gebied en bij de Grote Rivieren. Bij de mindere nieuwe steen te maken. Dit hield het gevaar in kwaliteit stenen is de schuine afdruk nog vaak van zandaders in de steen.23 Deze stenen wer- in de gebakken steen zichtbaar (afb. 5). Vet- den ‘kladstenen’ genoemd, of ook, omdat ze bij tere vormelingen droogde men uitsluitend op het bakken vaak scheuren, ‘rammelaars’.24 houten droogrekken (‘haaghutten’), waarbij het 30 droogproces langzamer geschiedde (afb. 6). Dat oppervlaktestructuur heet in Duitsland ‘Was- was nodig omdat vettere klei meer krimpscheu- serstrich’, in tegenstelling tot de genoemde be- ren vertoont dan magere. Bij het drogen van de zande handvormsteen of ‘Sandstrich’. vetste klei, vooral in het noorden, gebruikte men gesloten haaghutten met luiken aan de steenplaatsen buitenzijde om het droogproces nog beter te kunnen controleren. Wanneer een voldoende aantal groene steen Een altijd aanwezig gevaar was een plotse beschikbaar was, kon het bakken beginnen. Dit regenbui. Rieten matten werden bij de hand geschiedde in een twintig weken durende cam- gehouden om de gevormde steen direct op de pagne die in de provincie Holland was vastge- baan en in de haaghutten te kunnen bedek- steld tussen 20 april en 10 september. Voor het ken. Ook bij aanhoudende regen of bij extreme bakken werd een geschikte plek uitgezocht: dit warmte werden de stenen afgedekt. Groene kon bij de bouwplaats zelf zijn, of in de buurt van steen die regenschade had opgelopen in de de brandstof dan wel in de buurt van de grond- vorm van putjes in het oppervlak werd ‘pok- stof. Gelegenheidsbakkerijen bij de bouwplaats steen’ of ‘mottige’ steen genoemd. zelf waren in de middeleeuwen meer regel dan uitzondering. Sindsdien kwam het stichten van handvormsteen een steenplaats of tichelwerk in de buurt van het te maken werk nog maar zelden voor. Zo De gebruikte vorm was overwegend een bak produceerde de spoorwegmaatschappij NBDS met een vaste bodem. Om het lossen van deze in 1871 nog wel in de directe nabijheid van de steen te vergemakkelijken, werd de vormbak bouwplaats zijn eigen stenen voor de pijlers van telkens in water gedoopt en met wat zand be- de burg over de Maas bij Oeffelt in de spoor- strooid. Het resultaat is een ‘bezande hand- lijn Boxtel-Wesel27 en kocht het r.k. kerkbestuur vormsteen’. Door de stugheid van de klei kan te Harlingen in 1880 een oud tichelwerk aan deze door menselijke kracht nooit volledig in de Oude Trekweg voor de productie van steen de vormbak worden gedrukt en zo ontstaan de voor de r.k. St.-Michaëlskerk.28 De overvloedige voor deze steen kenmerkende plooien (afb. 7). beschikbaarheid van turf in de veenkoloniën Bij sommige stenen is aan de zijkanten zelfs de leidde tot de vestiging van enkele steenfabrie- ‘drukboog’ zichtbaar die bij het vormen ont- ken aldaar, zoals de in 1883 gestichte Steenfa- staat. Ook zijn soms verweringen zichtbaar daar briek Strating in Oude Pekela die dan wel dicht waar vettige vingers de klei hebben gevormd bij de brandstof zat, maar zijn klei per schip ver- (afb. 8). Omdat de klei in een dichte vormbak derop van het Hoge Land haalde. Steenplaatsen niet in alle benedenhoeken gedrukt kan wor- in het gebied van de grondstof zijn verreweg in den, heeft elke vormeling aan de onderzijde de meerderheid. licht afgeronde hoeken. Dit heet de ‘arme zijde’ en de met de ‘plaan’ scherp afgestreken boven- veldbrandovens zijde is de ‘rijke zijde’. Doorgaans wordt gemet- seld met de rijke zijde naar onder. De eenvoudigste, en oudste, manier van bakken Op plaatsen met vette klei werd meestal is in de vorm van tijdelijke ‘veldbrandovens’. Op een open vormraam gebruikt. Dit had geen bo- een bodem bestaande uit een vlakke laag ge- dem en de vorm werd geplaatst op een aan de bakken stenen werden droge vormelingen op vormtafel vastgemaakte bodemplank. De vorm hun kant gestapeld met daartussen uitsparin- werd niet bezand, maar enkel natgemaakt en gen voor het vuur. Deze uitgespaarde stookgan- het resultaat is een relatief glad oppervlak, gen ter hoogte van een halve meter waren ge- maar wel met de voor handvormstenen ken- vuld met turf of hout. De groene stenen werden merkende plooien (afb. 9). Om de onbezande opgestapeld tot een ‘tas’ met een totale hoogte steen nog gladder te maken, zou in Groningen van tenminste twintig ‘kantelingen’ boven el- in de achttiende eeuw soms het vormraam aan kaar. De vormelingen kregen de nodige tussen- de binnenzijde met leer bekleed zijn geweest.26 ruimte om de hitte te laten doordringen. De tas Deze door het water ‘gestreken’ of ‘gewaterde’ werd vervolgens aan de bovenzijde afgedekt 31 Afb. 10 de lange zijde twee muren opgetrokken, met Veldoven in de gemeen- een dikte van één of anderhalve meter. Het te Markelo rond 1900, inzetten van de steen geschiedde vanuit het mogelijk de steenfabriek midden naar de beide open einden, die wer- Smeyers en Voortman. den gesloten met een dubbele eensteensmuur met zand ertussen. Langs de Hollandse IJssel hadden de veldovens een U-vormige platte- grond. Soms kwam een combinatie van twee aan elkaar gebouwde ovens voor, zodat een H-vormige plattegrond (bij ruggelings ge- plaatste ovens) of een E-vormige plattegrond (bij zijdelings geplaatste ovens) ontstond.32 De veldoven had aan één van de korte kanten een opening voor het volzetten en leeghalen van de met enkele platte lagen reeds gebakken steen bakruimte: het zogeheten ‘hondsgat’. In beide met daarop zoden of plaggen om de hitte vast lange muren waren gelijkvloers stookgaten te houden. Ook de zijkanten werden afgedekt aangebracht in de vorm van een rij boogvor- met afgekeurde gebakken steen en het geheel mige openingen: de ‘vuurmonden’. De stenen werd met klei dichtgesmeerd. Aan de boven- werden zodanig in de oven gestapeld dat er tus- zijde liet men enkele trekgaten open en onderin sen twee tegenover elkaar gelegen vuurmonden kwamen monden bij de stookgangen. een brandgang ontstond (afb. 10). Wanneer de De stookwijze van deze steenoven zon- oven was vol gezet, werden de hondsgaten ge- der muren is vergelijkbaar met die van een dicht. Ook de bovenzijde werd met dekstenen houtskoolbranderij en wordt daarom ook een dicht gestapeld en van een laag zand ter isolatie ‘meileroven’ genoemd. De houtstapel van een voorzien. De stoker kon het bakproces regelen kolenbrander heet namelijk een ‘meiler’. Ook door het openen en sluiten van de vuurmonden spreekt men over een ‘loegenoven’ (van leggen en door de mate waarin hij het vuur aanwak- - opstapelen).29 Na het aansteken van de oven kerde door turven door de stookgaten te gooi- werd door de monden aanvullende brandstof en. Gemiddeld stookte hij twee weken droog, naar binnen gegooid. Als de oven heet genoeg daarna vier weken op hoog vuur en tenslotte was, werd deze afgesloten. De bakduur was moesten de stenen nog twee weken afkoelen. verschillend van plaats tot plaats, afhankelijk De bouw van een veldoven vergde een aan- van de gebruikte klei, het formaat en de ge- merkelijk grotere investering, maar gaf door wenste kwaliteit steen. De kortste periode was geringer brandstofverlies een aanzienlijke be- ongeveer vier weken. Het resultaat was een sparing met als bijkomend voordeel dat ook de verzameling stenen van zeer verschillende kwa- buitenste stenen in de oven gaar konden wor- liteit die vervolgens nog op grootte, hardheid, den. In de zestiende eeuw bevatten dergelijke kleur en kwaliteit uitgesorteerd dienden te wor- veldovens al 100.000 tot 120.000 stenen. Uit den. In het algemeen was een derde daarvan de zeventiende eeuw zijn aantallen van ruim geschikt als metselsteen voor de buitenmuren, 500.000 bekend. In die latere perioden kon een derde voor binnenmuren en de rest was af- men vier en soms zelfs vijf ladingen per cam- val.30 Volgens Pijtak werden in 1848 veldbrand- pagne produceren33 en 600.000 tot één miljoen ovens nog enkel in Limburg gebruikt.31 stenen per keer bakken. Ter bescherming tegen regen werd in veldovens Holland, Friesland en Vlaanderen boven de veldovens een met pannen gedekte houten Om minder afhankelijk te zijn van de weersge- kapconstructie aangebracht. In de noordelijke steldheid ging men over tot de bouw van ‘veld- provincies werden de veldovens bovendien ovens’ die in het Rivierengebied ‘waalovens’ en soms voorzien van een afdekkend bakstenen in Vlaanderen ‘klampovens’ genoemd werden. gewelf en daarom ‘bakovens’ genoemd. Moge- Hiertoe werden op een vierkant grondplan aan lijk geschiedde dit naar Noordduits voorbeeld. 32 bakproces Dit proces heet dehydroxylatie,35 waarna zich zogeheten metakaoliniet (2Al2O3.4SiO2) vormt. Het brandstofverbruik lag rond 1900 op twee Uiteindelijk gaat dit over in kristalvormen van kubieke meter turf per 1000 stenen. Voor het Al2O3 en SiO2 waaruit de gebakken steen bestaat. vormen van diezelfde 1000 stenen had men De uiteindelijke baktemperatuur is bepalend anderhalve kubieke meter klei nodig. Voor voor de baksteenkwaliteit. Bij temperaturen van waalformaat resulteerde dit in een gebakken 800° tot 900° ontstaat een vrij zachte steen. Bij gewicht van 1700 kilogram. Tot de komst van de een te hoge hitte (boven de 1125°) gaat de steen steenkool in de tweede helft van de negentien- verglazen of sinteren en zelfs vervormen. de eeuw werd vooral turf gebruikt, bij voorkeur Het bakproces geschiedde tot ver in de ne- van de hoogvenen. Deze lange turf uit de veen- gentiende eeuw geheel op ervaring en intuïtie koloniën gaf minder as dan de baggerturf uit van de stoker. In de woorden van Storm van ’s- de Hollandse en Utrechtse laagveengebieden. Gravezande: ‘Het nog in de klei aanwezig vocht, Begin negentiende eeuw was de kostenverhou- wordt bij het stoken in damp verdreven; de ding klei: turf: arbeidslonen 1:2:5.34 steenen verminderen hierdoor (soms 1/4 à 1/3) Aan het begin van het bakproces, bij het in volume, dat inzakken, zoo wel als aan de wit- voordrogen, verdwijnt het restvocht in de steen. heid der vlam, ontdekt de stoker, wanneer de Dat is bij 150° geheel verdwenen en de verder stenen gaar zijn; alsdan sluit hij al de monden, Afb. 11 stijgende temperatuur zorgt voor de volledige en laat den oven bekoelen.’36 In het droog- en Luchtfoto van steen oxidatie van organische stoffen en ijzerverbin- bakproces krimpen de stenen 10% tot 12%. fabriek De Heibloem dingen. Vanaf 485° ontwijkt het chemisch ge- Voor de fijnkeramiek was dit stookpro- te Veldhoven van bonden water, of kristalwater, in het kaoliniet. ces niet exact genoeg en daarom ontwikkelde A.F.L. Bazelmans. 33 Steenfabrieken in Groningen 70 Afb. 12 Grafiek van de ontwik- 60 59 59 keling van het aantal 60 57 steenfabrieken in de provincie Groningen 49 50 tussen 1800 en 2010 (bron Lourens & Lucas- 40 sen 1987). 38 37 31 31 30 29 26 26 20 19 11 10 9 3 1 1 0 1800 1825 1850 1870 1880 1890 1900 1910 1920 1930 1940 1950 1960 1970 1980 1990 2000 2010 Seger in 1886 de naar hem genoemde Seger- stenen, terwijl de normale ovencapaciteit daar kegels. Dit zijn enkele centimeters hoge afge- gedurende de gehele negentiende eeuw al ze- knotte piramiden van kleimengsel met ieder ker op 500.000 bakstenen per keer lag. Afhan- een specifieke smelttemperatuur. Drie daarvan kelijk van de bedoeling van de toenmalige tel- met een oplopend smeltpunt werden in de lingen werden soms alle, of in andere gevallen oven geplaatst, de middelste met het smelt- slechts de grotere steenplaatsen meegerekend. punt van de gewenste oventemperatuur. Als de De hoogste landelijke schatting vermeldt dat er eerste was gesmolten en de middelste begon in 1851 469 steenplaatsen zouden hebben be- te verbuigen, was de beoogde oventempera- staan, in 1861 643 en in 1879 zelfs 883.38 tuur bereikt.37 Naar de tichelwerken in Groningen is een In de grofkeramiek negeerde men dit (dure) gedegen studie gedaan waarin geconcludeerd hulpmiddel en bleef ervaring nagenoeg zonder werd dat daar in 1800 19 tichelwerken in bedrijf uitzondering leidend. De stoker beoordeelde waren. Dat aantal liep op tot 29 in 1850 met als vooraf de klei, mat tijdens het stoken de krimp maximum 61 tichelwerken in 1880. 39 Daarna liep van de tas stenen, keek naar de kleur van het het aantal terug via 59 in 1900 tot 38 in 1920, 31 vuur en beoordeelde of hij het baksel al dan niet in 1950, 26 in 1960, 11 in 1970, 3 in 1985 en uit- gaar vond. eindelijk 1 in 2012 – de al genoemde Steenfabriek Strating (afb. 12).40 aantallen steenfabrieken In de belangrijke landelijke studie van Everwijn uit 1912 komt het totaal aanzien- De spreiding van de steenfabrieken volgde over lijk lager uit. Volgens hem waren er in 1858 in het algemeen de aanwezigheid van de winbare Nederland 313 steenbakkerijen met in totaal kleivoorraden (afb. 11). De bepaling van het pre- ruim 7.000 arbeiders (afb. 13). Dat aantal was cieze aantal steenovens in de negentiende eeuw volgens hem in 1906 opgelopen tot 585 fabrie- blijkt minder eenvoudig dan gedacht, omdat ken met ruim 19.000 arbeiders (afb. 14).41 Bij een niet altijd duidelijk is wanneer een steenplaats ander onderzoek naar fabrieken en werkplaat- als steenfabriek wordt meegeteld en wanneer sen uit datzelfde jaar noteerde men 445 fabrie- men de productie enkel voor locaal gebruik be- ken.42 Everwijn kwam zelf tot de conclusie dat schouwde. Zo kwamen in Groningen in de ne- zijn getallen nogal geflatteerd waren door een gentiende eeuw nog ovens voor met het gerin- vergelijking te maken met een statistiek van ge aantal van 70.000 tot 80.000 geproduceerde de Vereeniging van Nederlandsche Steenfabrikanten 34 Afb. 13 (links) Kaart van Nederland met de verspreiding van onder meer de steen- en pannenfabrieken in 1858 (bron Everwijn 1912). Afb. 14 (rechts) Kaart van Nederland met de verspreiding van onder meer de steen- en pannenfabrieken in 1906 (bron Everwijn 1912). 35 Afb. 15 Helaas ontbreken in dit onderzoek de gegevens Gevelsteen met de tekst over Limburg.44 Een geschatte bijtelling van de ‘’t streeft al opwaarts’ steenfabrieken uit die provincie zou in 1887 het uit 1934 aan de fabri- totaal aantal fabrieken rond de 225 hebben ge- kantenwoning van de bracht. Volgens Janssen daalde dit aantal tot firma Verpoort & Dietz 189 in 190845 om uiteindelijk weer te stijgen tot aan de Steenoven te 285 fabrieken in 1934 (afb. 16).46 Culemborg. Door de crisis gedurende het interbellum en door de Tweede Wereldoorlog bleven er daarvan in 1948 nog 275 over. De inhaalslag tij- dens de wederopbouw werd gevolgd door een periode van overproductie en een afname tot 207 fabrieken in 1962 (afb. 17). Ingrijpende sanering van de bedrijfstak bracht dit aantal verder terug tot 158 in 1969. Na de oliecrisis bleven in 1978 daarvan nog 108 fabrieken over en de crisis in de bouw rond 1983 zorgde voor de sluiting van nog eens 26 fabrieken. Sindsdien uit 1908 die vermeldde dat er dat jaar door 189 is de concentratie en schaalvergroting alleen fabrieken samen 719 miljoen bakstenen gepro- nog maar doorgegaan en waren er in 2002 nog duceerd werden. Daarvan werden 560 miljoen 47 fabrieken over. In 2012 resteerden er nog door 143 fabrieken langs de grote rivieren ge- slechts 36 werkende steenfabrieken (afb. 16). produceerd en de rest op de andere plekken.43 De 207 steenfabrieken uit 1962 steenfa- Everwijn verklaarde dit verschil van 396 fabrie- brieken waren verdeeld over zes rayons.47 Bijna ken uit het meerekenen van kleine onderne- 60% van de baksteen, en alle straatklinkers, mingen die geen lid van de beroepsvereniging waren afkomstig uit de 88 fabrieken uit het ra- waren en enkel voor de locale behoefte werk- yon langs de grote rivieren, 14% uit Limburg (40 ten. Eerder, in 1887, had een ander landelijk fabrieken), 13% uit Noord-Brabant en Zeeland onderzoek plaatsgevonden naar fabrieken en (33 fabrieken), 7% uit Groningen, Friesland en werkplaatsen waaruit 176 met name genoemde Drenthe (24 fabrieken), terwijl Twente en de dakpan- en steenfabrieken naar voren kwamen. Gelderse Achterhoek (17 fabrieken) en Zuid- Aantallen fabrieken en bakstenen 2500 Afb. 16 2369 Grafiek van de ontwik- 445 keling van het aantal 2048 steenfabrieken in 2000 Nederland tussen 1850 en 2010 (bron Janssen 1701 1630 313 1987). 1500 1400 275 1350 1276 233 234 1 196 207 1000 189 836 850 152 154 737 722 719 719 500 500 108 500 400 60 47 36 ? ? ? ? 0 1850 1860 1870 1880 1890 1900 1910 1920 1930 1940 1950 1960 1970 1980 1990 2000 2010 Blauw: aantallen fabrieken Rood: productie baksteen in miljoenen 36 Afb. 17 Kaart van Nederland met de verspreiding van de steenfabrieken in 1965 (bron Pomper 1965). Holland en Utrecht (5 fabrieken) nog slechts steen-industrie. Waarschijnlijk moet dit hieraan respectievelijk 6% en 2% leverden. Met ruim worden toegeschreven dat, zooals gezegd, hier tien miljoen bakstenen per fabriek waren de te lande dadelijk bruikbare klei steeds overvloe- fabrieken langs de grote rivieren aanzienlijk dig beschikbaar is geweest, zoodat, ook bij eene productiever dan het gemiddelde 5,7 miljoen allereenvoudigste toebereiding, de steenbakkers van de fabrieken in de andere regio’s. van oudsher toch in staat waren, louter door Zijn beschrijving over de baksteen sluit sorteering van hun fabrikaat, metselsteenen te Everwijn af met de volgende zinnen: leveren van zodanig deugdelijkheid en sierlijk- ‘Eene eigenaardigheid van de steenbakke- heid, dat zij bij geen andere behoefden achter rij is, dat zij eeuwenlang is uitgeoefend zonder te staan. Eerst in de laatste 40 jaren [sinds 1870] eenigen merkbaren vooruitgang in de techniek heeft het technisch proces groote verbeteringen van het bedrijf; in het bijzonder is deze karakte- ondergaan, die in belangrijke mate zijn ten goede ristiek eigen geweest aan de Nederlandsche bak- gekomen aan de qualiteit der fabrikaten.’48 37 3 soorten en maten Wanneer de steenoven voldoende was afgekoeld, konden de gebakken stenen worden uitge- kruid en gesorteerd, ‘naar den meerderen en minderen graad van doorbakkenheid, en deze, naar hunnen aard en geschiktheid, aan de verschillende gedeelten der gebouwen te gebruiken’,1 oftewel naar vorm, kleur en hardheid. De baksels verschilden per regio en hadden daar ieder hun verdeling in hoofd- en ondersoorten met elk hun eigen benamingen en afmetingen. In de loop van de tijd nam die verscheidenheid in soorten en maten af en kwamen er nieuwe voor in de plaats zoals bekledingsstenen of straatklinkers. uitladen ‘eenigzins elkander in grootte ongelijk [zijn], Afb. 1 uit hoofde der verschillende hitte die zij onder- Deel koorsluiting van Volgens Brade leverde ieder baksel drie hoofd- gaan hebben; dus zijn die, welken het hardste de r.k. St.-Petruskerk soorten bakstenen. De eerste waren de zoge- gebakken zijn, kleinder en vooral dunder, om te Vught uit 1881-1884, heten ‘bovenstenen’: ‘Doordien de warmte dat zij noodwendig meerder ingekrompen moe- met bijgekapte koppen in het bovendeel van den oven niet wel tot ten wezen dan die stenen, welke verder van het in de rondboog en dien graad gebragt kan worden, welke noodig vuur zijn verwijderd geweest. Deze groter en dagkanten. is om de steenen te doorbakken en volkomen kleiner en teffens ook harder en zagter stenen gaar te maken, zoo is ook deze bovensteen niet kunnen niet wel door elkander verwerkt, maar van de beste soort, maar zacht en bros.’2 De moeten afzonderlijk verbruikt worden.’4 tweede hoofdsoort was die ‘welke in het mid- den van den oven aan den geschikten graad uitsorteren van hitte is blootgesteld geweest, en daar vol- komen gaar en doorbakken heeft kunnen wor- Net als in de eeuwen daarvoor was rond 1850 het den, deze noemt men graauwen of middelsteen. uitsorteren van het gereed gekomen baksel op De derde soort wordt de ondersteen genoemd, het tasveld nog altijd het belangrijkste middel om en is die, welke beneden in den oven, langs de tot een onderscheid in baksteenkwaliteit te ko- monden en vuurkanalen, eene onmatige hitte men. De manier waarop gesorteerd werd, maar heeft moeten doorstaan, en daardoor gedeel- ook de indeling in hoofdsoorten en de onderver- telijk krom getrokken en verglaasd is geworden; delingen, verschilde nogal per regio en verander- om welke reden ook deze steen tot de meeste de gradueel in de loop van de tijd. Zo was de term metselwerken geheel ongeschikt en onbruik- ‘appelbloesem’ in eerste instantie een benaming baar is.’3 voor hardheid maar later vooral een aanduiding Los van deze drie hoofdsoorten constateert van een gewilde kleur voor gevelwerk. Van Dalen in 1806 dat de bakstenen uit één en In zijn beschrijving volgde Brade het bak- dezelfde oven: steenassortiment afkomstig uit de genoemde 39
Enter the password to open this PDF file:
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-