VERHANDELINGEN VAN HET KONINKLIJK INSTITUUT VOOR TAAL., LAND- EN VOLKENKUNDE 68 J. L. SWELLENGREBEL IN LEIJ.DECKERS ~ETSPOOR ANDERHALVE EEUW BIJBELVERTALING EN TAALKUNDE IN DE INDONESISCHE TALEN I 1820-1900 'S·GRAVENHAGE. MARTINUS NIJHOFF 1974 IN LEI]DECKERS VOETSPOOR 'i.Ta 'itlL, S"<1aTa SU\'at n TITELBLAD VA:'>i LEI]DECKERS :'>iIECWE TESTAME:'IiT, I ï31 (zic p. 1+ en IIl\'v.) VERHANDELINGEN VAN HET KONINKLIJK INSTITUUT VOOR TAAL-, LAND- EN VOLKENKUNDE 68 J. 1. SWELLENGREBEL IN LEI]DECKERS VOETSPOOR ANDERHALVE EEUW BIJBELVERTALING EN TAALKUNDE IN DE INDONESISCHE TALEN I 1820-1900 I.S.B.N.90.247.1623.3 INHOUD I. INLEIDING 11. VOORSPEL: KERKELIJKE BIJBELVERTALINGEN blz. 1 TIJDENS DE COMPAGNIE. 8 1. De functie van Maleis en Portugees in Indonesië 8 2. De Portugese vertaling 9 3. Maleise vertalingen. 11 3.1. Het eerste Evangelie en het eerste Nieuwe Testa- ment 11 3.2. De eerste Bijbel .. 13 111. HET NEDERLANDS BIJBELGENOOTSCHAP EN DE INDONESISCHE BIJBELVERTALING. 21 1. Het Hoofdbestuur, zijn medewerkers en adviseurs in de 1ge eeuw 21 2. De visie van het Hoofdbestuur op het werk van een bijbelvertaler 26 IV. JAVAANS. 39 1. De voorloper: G. Bruckner 39 1.1. Zijn levensloop 39 1.2. Zijn vertaalwerk. 45 2. De afgevaardigde-ter-bijbelvertaling: J. F. C. Gericke 49 2.1. Kroniek. 49 (a) 1823-1826 49 (h) 1827-1839 50 (c) 1840-1849 59 (d) 1849-1857 62 2.2. Medewerkers en tegenstanders 67 2.3. Gericke als bijbelvertaler 74 2.4. Roorda's revisie van Gerickes herzien Nieuwe Tes- tament 3. De derde vertaler: P. Jansz. 3.1. Dertig jaren van voorbereidlftg . 3.2. jansz contra Gericke 3.3. De criticus als bijbelvertaler 81 84 84 87 93 VI INHOUD blz. V. NGADJOE-DAJAKS .. 97 1. De zendeling-vertalers J. F. Becker en A. Hardeland 97 2. Hardeland als afgevaardigde-ter-bijbelvertaling 100 2.1. Zijn tweede werkperiode (1850-59) 100 2.2. Tussen "corresponsio" en "similaritas" 107 VI. BATAKS 112 1. Het vertaalwerk van het Nederlands Bijbelgenootschap: H. N. v. d. Tuuk. 112 1.1. Een geniale vrijbuiter 112 (a) In de Bataklanden, 1849-1857. 115 (b) In Nederland, de Lampongs, Java en Bali, 1857-1873 123 1.2. Een vreemde eend in de bijt. 127 1.3. Een bijbelvertaler tegen heug en meug 132 1.4. Een vorst onder de taalgeleerden 139 2. De zendeling-vertalers en hun werk 142 VII. MAKASSAARS EN BOEGINEES 147 1. Vijftig jaar taal- en vertaalarbeid van B. F. Matthes 147 1.1. In Zuidwest-Celebes 148 (a) 1848-1860. .. 148 (b) 1861-1869. .. 153 (c) 1870-1880. .. 156 1.2. In Nederland: bijbelvertaling als ouderdomsvoor- ziening 158 2. Een solitaire bijbelvertaler 160 3. Matthes' wetenschappelijk werk 168 VIII. MALEIS 173 1. De vertaling-Leijdecker in discussie 173 1.1. Allerlei kritiek 173 1.2. Vertalingen naast of in plaats van de vertaling- Leijdecker 176 2. Naar een nieuwe Maleise Bijbel 178 3. H. C. Klinkert 182 3.1. Levensloop. 182 (a) Op Java, 1856-1864. 182 (b) Op Riouw, 1864-1867 185 (c) BijbelvertaIer in Nederland, 1867-1879 191 (d) Docent in Leiden, 1879-1905 • 194 3.2. De Klinkert-Bijbel als Maleise eenheidsvertaling 197 INHOUD VII blz. IX. SOENDANEES 204 1. Bijbelvertaling en Bijbel- of Taalmishandeling . 204 2. De zendeling-vertaler S. Coolsma. 207 2.1. Zijn eerste periode op Java 207 2.2. In Nederland en de tweede periode op Java 211 2.3. Zijn vertaalwerk 215 X. NIASSISCH 219 1. De eerste aanloop tot bijbelvertaling: L. E. Denninger 219 2. H. Sundermann. 220 2.1. Levensloop. 220 2.2. Sundermann over het werk van een bijbelvertaler 226 ILLUSTRATIES. 231 LIJST VAN IN HET VOLGENDE GEBRUIKTE AFKORTINGEN 233 LIJST VAN IN MEER DAN ~~N PARAGRAAF AANGEHAALDE GESCHRIFTEN NOTEN ........... REGISTER VAN PERSOONSNAMEN . 234 236 249 I. INLEIDING Dit boek zou men het verslag van een ontdekkingsreis kunnen noemen. 1 Ik wilde, als bijbelvertaler, ontdekken hoe andere en grotendeels oudere bijbelvertalers hebben geleefd, gedacht en gewerkt. Over sommigen van hen was nog weinig bekend; bij anderen, waarvan wèl 't een en ander bekend was, waren vaak bepaalde aspecten van hun werk in de schaduw gebleven. In hun levensloop ging het mij vooral om wat voor het be- grijpen van hun opvattingen over en hun prestaties in taal- en vertaal- werk belangrijk was. Ik probeerde uit te vinden in wat voor omstandig- heden ze hadden gewerkt, welke problemen ze onderkend en onderzocht hadden, en welke oplossingen ze hadden gevonden; en ook of, en in hoeverre, zij tot elkaar in betrekking hadden gestaan en elkaar hadden beïnvloed. Die ontdekkingstocht is boeiend geworden. Hij bracht mij in aan- raking met persoonlijkheden van diverse pluimage, met interessante en merkwaardige karakters en met uiteenlopende opvattingen van de taak van een bijbelvertaler. Hij voerde me aan de rivieren van Zuid- Borneo, liet me een gedwongen voettocht door Zuidwest-Celebes mee- maken, of op audiëntie gaan bij de Soesoehoenan van Soerakarta, maar hij deed me ook, aan deze kant van de evenaar, zitten in de stemmige vergaderzaal van het Bijbelhuis, waar ik luisterde naar de besprekingen van de deftige Amsterdamse heren die eerst het initiatief namen tot de vertaalarbeid in Indonesië en later over de daarbij rijzende problemen confereerden en delibereerden, genietend van goede sigaren en vanaf het geschilderd plafond gadegeslagen door luchtig geklede mythologische figuren . Dè opdracht tot die ontdekkingstocht ging uit van de opvolgers en opvolgsters van die heren: het Hoofdbestuur van het Nederlands Bijbel- genootschap. Dat wilde een overzicht hebben van de periode waarin hun afgevaardigden-ter-bijbelvertaling zelf aan het vertalen waren ge- weest in de Indonesische talen. De eerste van die afgevaardigden werd in 1826, twaalf jaar na de oprichting van het Genootschap, uitgezonden voor de Javaanse bijbelvertaling; de laatste keerde in 1970, 144 jaar later dus, terug na de voltooiing van de Indonesische Nieuwe Vertaling, waaraan hij als lid en secretaris van de vertaalcommissie jaren lang 2 IN LEIJDECKERS VOETSPOOR had meegewerkt. Met hem werd een periode afgesloten. Er bestaan nu nog wel banden tussen het Nederlands Bijbelgenootschap (hierna steeds af te korten: NBG) en het Indonesische vertaalwerk, maar het NBG stuurt geen afgevaardigden-ter-bijbelvertaling meer uit. Het is nu de Wereldbond van Bijbelgenootschappen die deskundigen op het gebied van de bijbelvertaling (in de wandeling "translations consultants" ge- noemd) ter beschikking stelt. Het NBG heeft slechts indirect, als lid van die Wereldbond, daaraan deel en de functie van zo'n "consultant" is niet meer het vertalen van de Bijbel in een bepaalde taal, maar het organiseren, stimuleren, adviseren en begeleiden van verschillende ver- taalprojecten die in een bepaald gebied, bijv. Indonesië, door uit kerk en/of zending gerecruteerde vertaalcommissies worden aangepakt. Het Hoofdbestuur van het NBG (hierna: HB) gaf mij niet alleen de opdracht de hier bedoelde ontdekkingstocht te maken, maar stelde ook , de noodzakelijke hulpmiddelen daarvoor tot mijn beschikking door mij het vrij gebruik toe te staan van het NBG-archief. Daarin bevinden zich - soms in wat men een bevallige wanorde zou kunnen noemen - een groot aantal uitvoerige en interessante verslagen en brieven van de afgevaardigden, hun instructies, vele van de door hen geschreven artikelen, etc. Dat alles maakt het mogelijk hun levensloop en de ontwikkeling van hun denkbeelden en werk te volgen. Het archief bevat tevens de volledige notulen van de HB-vergaderingen, alsook een aantal aan het HB uitgebrachte adviezen en namens het HB aan de afgevaar- digden geschreven brieven (waarvan er helaas maar weinige bewaard gebleven zijn). Daaruit en uit de gedrukte Handelingen der Algemene Vergadering van het NBG en de Jaarverslagen (die tot 1933 als onder- deel van of in combinatie met de Handelingen uitgegeven werden), kon ik mij een beeld vormen van de besprekingen die de opdrachtgevers van de vertalers voerden en de beslissingen die zij namen. Zo kwam er iets van spel en tegenspel, woord en wederwoord in zicht en kon ik een indruk krijgen van de verstandhouding tussen het HB en de vertalers, en ook van de misverstanden die tussen hen soms rezen. Al is het grootste deel van het vertaalwerk in Indonesië gebeurd in opdracht en voor rekening van het NBG, die arbeid is toch niet uit- sluitend in handen van dat Genootschap geweest. Soms nam een zendingsgenootschap of (in de latere tijd) een Indonesische kerkelijke instantie dan wel een groep Indonesische Christenen het initiatief tot vertaling van een bijbelgedeelte. Vaak werd dan echter de verant- woordelijkheid voor zo'n vertaling na langer of korter tijd door het Bijbelgenootschap overgenomen. Ook het Engelse zustergenootschap, de INLEIDING 3 in 1804 opgerichte British and Foreign Bible Society, oftewel het Brits en Buitenlands Bijbelgenootschap (hierna: BBBG), heeft zich nogal eens met Indonesië bemoeid; op het gebied van de bijbelvertaling daar trad het soms aanvullend, soms concurrerend op, en pas op de lange duur kon een bevredigende vorm van samenwerking tussen de twee Bijbel- genootschappen worden bereikt. Aan zulke buiten de direkte verant- woordelijkheid van het NBG gemaakte vertalingen moest ik in belang- rijke gevallen natuurlijk ook aandacht geven. Dit bracht met zich mee ! dat de te behandelen periode iets moest worden uitgebreid. Er was nl. \ in de 1ge eeuw al eerder dan 1826 vertaalwerk gedaan. Het gros jaren ~, groeide uit tot ongeveer anderhalve eeuw. Mijn ontdekkingstocht had uiteraard ook zijn beperkingen. Eén daar- van was dat hij zich niet uitstrekte tot het Rooms-Katholieke aandeel aan de Indonesische bijbelvertaling, een beperking die niet op principiële maar alleen op zakelijke gronden berust. Maar ook bij het werk van Protestantse zijde heb ik niet naar volledigheid, die moeder der ver- veling, gestreefd. Om het volle licht te laten vallen op belangrijke en saillante vertalers en vertalingen moest ik anderen wel geheel of gedeel- telijk in de schaduw laten. Bij de keus wat ik uitvoerig, wat summier en wat niet moest vermelden speelde natuurlijk ook de aard en hoeveel- heid van de mij ten dienste staande gegevens een rol. Daardoor heeft misschien een véélschrijver wel eens meer aandacht gekregen dan hem krachtens zijn betekenis en prestaties toekwam, terwijl een belangrijker maar zwijgzamer collega tekort is gekomen. Bovendien was de keuze afhankelijk van het feit of anderen over de betrokken persoon al veel, iets of niets hadden gepubliceerd. Voorts heb ik het anekdotische niet opzettelijk gezocht maar het wel, als ik het vond, dankbaar opgetekend. Het is immers nogal eens onthullend, en in ieder geval is het voor een boek wat sambal is voor een Indische rijsttafel. Is de betrekkelijke onvolledigheid van dit boek misschien een voordeel, een andere beperking ervan is zeker een nadeel: het is te éénzijdig westers en Nederlands georiënteerd. Maar dat is, naar ik meen, een noodzakelijk kwaad. Immers, wat ik vertel speelt voor minstens 120 van de 150 jaren in de koloniale tijd. In die tijd is er allerlei bekend over wat Nederlanders en andere westerlingen verrichtten, hoe zij Indo- nesische talen beoefenden en in die talen de Bijbel vertaalden. Maar er is heel wat minder te vertellen over de Indonesiërs; zij spelen in het verslag een bescheiden, veel te bescheiden rol, en àls ze erin optreden, blijven ze al te vaak anoniem. Men zou dat graag anders gehad willen hebben; dit boek zou er dan anders hebben uitgezien en het zou ook 4 IN LEIJDECKERS VOETSPOOR wel niet door een Nederlander zijn geschreven. Maar de geschiedenis laat zich niet terugdraaien. Die leidde er nu eenmaal toe dat niet alleen het initiatief tot de bijbelvertaling eerst helemaal en later groten- deels in westerse handen lag, maar ook dat het vertaalwerk jaren lang uitsluitend of voornamelijk door westerlingen werd gedaan volgens westerse opvattingen en methoden. Zo kon het niet anders of dit moest wel een "koloniaal" boek worden. De moderne lezer die de koloniale verhouding heeft leren verwerpen, zal geneigd zijn over allerlei vermelde uitspraken en daden de staf te breken. Dat is begrijpelijk. Vooral in het eerste gedeelte van het be- handelde tijdperk lijken verscheidene van de optredende westerlingen hun Indonesische medemensen vaak te beschouwen als vreemde, onbe- schaafde en haast afschrikwekkende wezens, om wier zieleheil zij zich wel bekommeren, maar wier persoon, godsdienst en cultuur zij niet of nauwelijks ernstig nemen. Hun uitlatingen werken dan, terecht, in hoge mate irriterend, ja ontstellend op de tegenwoordige lezer. Als hij westerling is bedenke hij echter dat hij, een 50 tot 100 jaar eerder geboren, er wel even koloniale opvattingen op nagehouden en even irriterende uitlatingen gedaan zou hebben. En als hij Indonesiër is? Dan kan ik hem alleen vragen of hij zulke uitlatingen wil proberen te lezen met de lankmoedigheid die zijn voorouders zo vaak hebben opge- bracht tegenover koloniaal optreden, èn met hun goedmoedige spot, zoals die bijv. blijkt uit een Noord-Balisch tempelreliëf dat de "toean kontrolir" afbeeldt in zijn luie stoel en met zijn fles jenever. In dit verband een terminologische opmerking. De schrijvers van de in dit boek geciteerde brieven, verslagen, etc. gebruiken geregeld het woord "Inlander". Die term had voor hen geen denigrerende betekenis; ze zouden tegenwoordig "Indonesiër" hebben gezegd. Zo gebruiken zij ook andere oud-koloniale termen, plaatsnamen, etc., zoals "Indisch", "(Nederlands) Oost-Indië", "Batavia", "Buitenzorg" . Ik heb zulke woorden natuurlijk laten staan in de citaten, maar ze ook wel gebruikt waar ik zelf aan het woord ben om de daden of gedachten van mijn geestelijke voorouders te beschrijven. Dan de hedendaagse terminologie te gebruiken zou anachronistisch geklonken hebben. Het zou soms zelfs verwarrend zijn geweest; met "de Indische Regering" bijv. bedoelden zij bepaald niet "de Indonesische Regering"! Op mijn ontdekkingstocht kreeg ik te maken met oudere bijbelvertalers die ik niet persoonlijk had ontmoet en gesproken, en met jongere die ik wel had gekend of nog kende. De scheidingslijn tussen de twee groepen INLEIDING 5 viel dichtbij het eind van de 1ge eeuw, vóór de afgevaardigde-ter-bijbel- vertaling Dr. N. Adriani, die zich in 1895 vestigde onder de Toradja's van Midden-Celebes en na 1900 vertaalkundig werk ging publiceren. Omstreeks die tijd bleken er ook wezenlijker verschillen op te treden. Zo bijv. in de taalkundige opleiding, in de houding van de onderzoekers t.o.v. hun omgeving, of in de opvattingen omtrent de verhouding tussen bijbelvertaling en zending. Daarom verdeelde ik de stof in twee ge- deelten. Het eerste behandelt de bijbelvertalers die ongeveer tussen 1820 en 1900 een rol speelden, in het tweede zullen zij die tussen + 1900 en 1970 optraden ter sprake komen. Aan het eerste gedeelte gaan twee hoofdstukken vooraf. In het ene vertel ik wat over bijbelvertalingen die in de Compagniestijd op initiatief van de Bataviase Kerkeraad werden gemaakt: de Portugese en de ~<:l~ise. Bij de laatste wordt vooral aandacht geschonken aan het werk van Dr. Melchior Leijdecker, de Nestor van het gilde der Nederlandse bijbelv~rtalers in Indonesië, wiens werk, als lichtend voorbeeld verheer- lijkt, als hulpmiddel gewaardeerd, of als onding bestreden en verguisd, diepe sporen heeft nagelaten. In het andere heb ik geprobeerd weer te geven hoe het NBG ertoe kwam het vertaalwerk in Indonesië aan te pakken, wie er in Nederland bij betrokken waren en hoe de ideeën erover zich in de loop der jaren ontwikkelden. Als daarna de vertalers te velde ter sprake komen, is het nuttig om een indruk te hebben wie hun opdrachtgevers en tegenspelers in het vaderland waren, welke opvattingen die hadden over de bijbelvertaling en hoe ze hun besluiten namen en uitvoerden. Wat over de bijbelvertalers, hun leven en werk te vertellen was heb ik taalsgewijze geordend in hoofdstuk IV tjm X. Eerst komt het Javaans ter sprake; aan de bijbelvertaling in die taal is gedurende de hele eeuw gewerkt, en wel door drie vertalers en één revisor. Daarop volgt het Ngadjoe-Dajaks, grotendeels het werk van één man, die er rond het midden van de eeuw zijn krachten aan gaf. In het Bataks werd iets later taal- en vertaalkundig een briljant begin gemaakt, dat in het laatste kwart van de eeuw een minder briljant maar nuttig en veel gebruikt vervolg kreeg. Voor het Makassaars en Boeginees leverde een solitaire bijbelvertaler volumineuze prestaties, waaraan hij de hele tweede helft van de 1ge eeuw werkte. In de jaren-60 begint - na veel discussies en aarzelingen - het werk aan de nieuwe Maleise vertaling, die het 18e eeuwse erfstuk moest vervangen. En in het vierde kwart van de eeuw wordt de Bijbel in het Soendanees en (met een kleine overloop in de 20e eeuw) het Niassisch vertaald. 6 IN LEIJDECKERS VOETSPOOR Bij het verzameien en bewerken van het materiaal voor dit boek en bij het schrijven ervan hebben velen mij met raad en daad bijgestaan. Hun hulp werd steeds gul gegeven en is dankbaar aanvaard; zonder die hulp had ik mijn taak niet kunnen volbrengen. Mijn dank geldt ieder van die helpers, adviseurs, critici persoonlijk, al kan ik hen hier niet allen stuk voor stuk noemen. Op die anonimiteit moet echter een uitzondering worden gemaakt ten aanzien van enkele van mijn vakgenoten in engere of ruimere zin, die zich veel moeite hebben getroost voor het invullen van vragenlijsten en het geven van uitvoerige inlichtingen omtrent de door hen beoefende talen. Voor de in dit deel behandelde stof waren dat Dr. A. A. Cense, Ds. J. W. Göttin, Dr. J. Noorduyn, Dr. Th. Pigeaud, Dr. R. Rooivink, J. Soegiarto, Ds. W. L. Steinhart, resp. voor Makassaars en Boeginees, Ngadjoe-Dajaks, Soendanees, Javaans, Bataks, Javaans, Niassisch. Aan hen dankt de lezer alle gegevens en beschouwingen over de mij onbekende Indonesische talen, en allerlei bijzonderheden en details betreffende de mij min of meer bekende. Omdat ik in het volgende dus soms met andermans veren zal pronken, moet de lezer weten wie mij alzo die veren hebben gegeven. Voorts wil ik melding maken van de assistentie van de heer E. Smits, die met de hem eigen zorg en accuratesse het manuscript tikte en pers- klaar maakte en de drukproeven corrigeerde. En ten slotte geldt mijn dank ook het bestuur van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde dat aan dit, in opdracht van het NBG geschreven boek een plaats heeft gegund in de Verhandelingen. Dat is, dunkt mij, sym- bolisch voor de band die nog steeds bestaat tussen het vertaalwerk van het NBG en de Indonesische taalkunde. Tot slot van deze inleiding twee opmerkingen over spelling. Voor het gemak van de Nederlandse lezer zijn Indonesische namen gespeld in overeenstemming met de Nederlandse speIIingsgewoonten; dus bijv. Djajapoera, Tjiandjoer. Zo krijgt de niet speciaal geschoolde Nederlander een betere indruk van de klankvorm van het Indonesische woord dan wanneer de betrokken woorden volgens de nieuwste Indone- sische spelling zouden zijn geschreven: Jayapura, Cianjur. Om dezelfde reden wordt in het Javaans de a, wanneer deze als 0 klinkt, ook door een 0 weergegeven: Solo, niet Sala, of Sälä. Martinus Nijhoff durfde in zijn bloemlezing uit Hoof t's Nederlandse Historiën (1947) diens proza in moderne spelling over te brengen. Ik vond dat ik de mindere goden waarmee dit boek zich bezig houdt INLEIDING 7 dat dan ook wel mocht aandoen. Dus is de spelling van citaten uit oude Nederlandse boeken, brieven, etc. omgezet in de huidige Nederlandse spelling. In de tekst gebruikte afkortingen: BBBG DZV RB NBG NV NZG RMG StV - Brits en Buitenlands Bijbelgenootschap - Doopsgezinde Zendingsvereniging - Hoofdbestuur van het NBG - Nederlands Bijbelgenootschap - Nieuwe Vertaling van de Bijbel in het Nederlands, bewerkt in opdracht van het NBG (Amsterdam, 1951, ed. 1962) - Nederlands Zendelinggenootschap - Rheinische Missionsgesellschaft - Statenvertaling Om overlading van de tekst te voorkomen zijn de personalia van bijfiguren soms opgenomen in het register van persoonsnamen. 11. VOORSPEL: KERKELIJKE BIJBELVERTALING EN TIJDENS DE COMPAGNIE 1. De functie van Maleis en Portugees in Indonesië Vóór de in dit boek te behandelen periode hadden de Nederlanders al meer dan twee eeuwen lang bemoeienis met de Indonesische Archipel gehad, vooral met de Molukken en met Java. De door de Verenigde Oost-Indische Compagnie gesubsidieerde, en vaak geringeloorde, kerk had zich toen niet onbetuigd gelaten op het gebied van de bijbelvertaling voor niet-Nederlanders. Men richtte zich daarbij in de eerste plaats op de Mestiezen (lieden van gemengde, in dit geval Europees-Aziatische, afkomst) en op de uit de Indonesiërs en andere Aziatische volkeren gewonnen Christengroepen, pas in de tweede plaats op Moslims en "heidenen", en beperkte zich dus tot de talen die in de omgang met de twee eerstgenoemde groepen werden gebruikt, het Maleis en het Portugees. Deze beide talen fungeerden namelijk in de Archipel als zogenaamde lingua franca. Met deze term duidt men een taal aan, vaak niet de moedertaal van de betrokken sprekers, die wordt gebruikt bij de con- tacten tussen twee ongelijk-talige groepen. Een der partijen beheerst de taal doorgaans vrij slecht, en soms is dat met beide partijen het geval. Daardoor pleegt zo'n lingua franca op den duur te verbasteren, en meestal wordt zij min of meer een mengtaal. Het Maleis was de taal die als landstaal gesproken werd in delen van Sumatra en het Maleise Schiereiland, langs een der voornaamste toegangswegen tot de Archipel dus. Men kon er onder handels- en zeelui in alle kustplaatsen mee terecht; het werd ook de taal die de Compagnie gebruikte bij het besturen van haar Indonesische en Chinese onderdanen. In sommige, oorspronkelijk niet Maleis sprekende gebieden, raakte de Maleise lingua franca ingeburgerd en ontwikkelde zich tot een aparte vorm van Maleis, die de plaatselijke landstaal of -talen ver- drong, zo bijv. op Ambon en te Batavia. Men kan een schematisch onderscheid maken tussen (a) het Maleis dat als oorspronkelijke landstaal gesproken wordt; (b) de ruimer ver-