DE SYSTEMA.TIEK DER .JA.VA.A.NSE PRONOMINA. VERHANDELINGEN VAN HET KONINKLIJK INSTITUUT VOOR TAAL-, LAND- EN VOLKENKUNDE DEEL XXX DE SYSTEMATIEK DER JAVAANSE PRONOMINA DOOR E. M. UHLENBECK 'S·GRAVENHAGE - MARTINUS NIJHOFF - 1960 INHOUD VOORWOORD. LIJST VAN AFKORTINGEN 1. INLEIDING 2. ALGEMEEN OVERZICHT 3. PRONOMINA PERSONALIA 4. PRONOMINA DEMONSTRATIVA 1. Algemene karakteristiek . 2. De iki-serie 3. De kene-serie 4. De menkene-serie 5. De mrene-serie . 6. De semene-serie 7. De seprene-serie 8. Samenvatting 5. PRONOMINA INTERROGATIVA ET INDEFINITA 1. De categorieën . 2. Afkortingen, transpositiemogelijkheden en verdere bijzonderheden A. Sapa B. Apa -- c. Endi D. Kepriye E. Pira F. Kapan blz. VI VII 1 3 5 15 15 16 31 35 41 44 47 49 50 50 55 55 56 60 61 63 63 VOORWOORD Het is wellicht niet overbodig om met enkele woorden het kader aan te geven waarin deze studie moet worden geplaatst. Zij vormt een onderdeel van een zo volledig mogelijke beschrijving van het Stan- daard-Javaans. Na de beschrijving van klankstelsel en morfonologie in 1949 houdt mij thans vooral de morfologie bezig, waarvan ik de laatste jaren verschillende hoofdstukken heb behandeld. Met de des- criptie van de pronomina is wederom een hoofdstuk voltooid. Het is mijn voornemen om nadat wat thans nog resteert in monografieën is besproken, de syntaxis aan de beurt te laten komen. Wat ik nl. hierover in 1941 in mijn beknopte Javaanse Grammatica schreef, acht ik thans volledig verouderd. Bij deze pogingen tot minutieuze descriptie word ik geleid door het besef, dat gedetailleerde en zo nauw- keurig mogelijke beschrijvingen van zgn. exotische talen tot de verdere ontwikkeling van de taalkunde een belangrijke bijdrage kunnen leveren. Descriptieve studies die berusten op slechts enkele weken of maanden fieldwork door een linguïst die de taal in kwestie niet als taalgebruiker weet te hanteren, mogen nuttig zijn als eerste exploratie, zij kunnen echter gevaarlijk worden wanneer men in de illusie verkeert, dat op basis daarvan de taalwetenschap verder uit te bouwen is. Deze studie zou ik niet hebben kunnen schrijven, als ik niet de geduldige en belangstellende steun had gehad van mijn informanten de heren R. Slamet Roosman en R. Soejono en bovenal van miJn assistent de heer J. Soegiarto. Allen breng ik hierbij dank. LIJST VAN AFKORTINGEN AMK R. Hardjawiraga en M. Koesrin, Ajo menjang kolonisasi, 1940. A W M. Soeradi, Anteping wanita, B.P. sr no. 864, 1929. BD G. W. J. Drewes, Eenvoudig hedendaags eh Javaanseh proza, Leiden 1946. BG M. Soeratman Sastradiardja, Botjah ing goenoeng, E.P. sr no. 853 en 853a, 1929. ES "Petroek", Bojong njang sabrang, B.P. sr no. 1320, 1938. DjP Rm. Ng. Sri Hadiwidjojo, Djo~o kang pinasti, B.P. sr no. 1882, 1952. ER Ekonomi Rajat, ed. Bale Pustaka, jaargang 1940. GW Koesoemadigda, Gawaning wewatekan, E.P. sr no. 788 en 788a, 1928. K KA LBK MMTj OA OOA OP PPB PPT RS SB SDS Sg Sj SK Kadjawèn, ed. Bale Pustaka, jaargang 1940. M. Soeratman Sastradiardja, Kant ja anjar, B.P. sr no. 805, 1928. Kamsa Wirjasaksana, Lelakone botjah kampoeng, E.P. sr no. 733, 1926. Mw. Asmawinangoen, Moengsoeh moengging tjangklakan, E.P. sr no. 824 en 824a, 1929. Th. Suroto, 0, anakku ... !, E.P. sr no. 1874, 1952. "Bakti", Ontjèn-ontjèn anjar, 1949. R. Soemantri Hardjadibrata, Obrolipoen Pétroek, E.P. sr no. 1422a, 1941. (M. Koesrin), Piet-Pon-Blès, E.P. sr no. 1327, 1939. Mw. Asmawinangoen, Pepisahan pitoelikoer taoen, E.P. sr no. 870 en 870a, 1929. M. Kamit Nataasmara, Rasa-Sasmita, B.P. sr no. 992, 1932. M. Mardjana lan M. Samoed Sastrowardojo, Sinau Basa, 1952. Mas Soetardja, Serat Dora Sembada, B.P. sr no. 233, 1917. J. Soegiarto, een informant. R. Soejono, een informant. R. Hardjawiraga, Sri Kuning, E.P. sr no. 1933, 1953. VIII Skt M. S. Sastradiardja, Soekatja, B.P. sr no. 519, 1923. SIR R. Slamet Roosman, een informant. SPM Mw. Asmawinangoen, Saking papa doemoegi moelja, E.P. sr no. 782 en 782a, 1928. SR 'R. B. Soelardi, Serat Rijanta, B.P. sr no. 432, 1920. SrK L. K. Djajasoekarsa, Sri Koemenjar, B.P. sr no. 1286, 1938. SS Kamsa, Soepraba lan Soeminten, B.P. sr no. 636, 1923. SW Sastradiardja, Soewarsa-Warsijah, B.P. sr no. 756, 1926. TB Taman Botjah, ed. Bale Pustaka, jaargang 1940. TjB Mas Samoed Sastrawardaja, Tjampoer Bawoer, 1949. WG Soeradi Wirjaharsana, Wisaning agesang, E.P. sr no. 803, 1928. 1. INLEIDING In de bestaande Javaanse spraakkunsten berust de beschrijving van de pronomina op een in vele opzichten onvolledige analyse van het taalgebruik, terwijl er ook theoretische tekortkomingen in de behande- lingswijze zijn. Dit baart geen verwondering als men in aanmerking neemt, dat de laatste omvangrijke Javaanse spraakkunst, die van Kiliaan, nu veertig jaar oud is. Er zijn geen afzonderlijke studies aan de Javaanse pronomina gewijd. Het heeft dan ook weinig zin om critisch in te gaan op wat in vroegere werken over de pronomina is opgemerkt. Een descriptie van een woordsoort omvat in het algemeen het beschrijven naar vorm, betekenis en valentie van de categoriale relaties die tussen bepaalde groepen woorden bestaan en tevens van de trans- positie-verschijnselen naar en van andere woordsoorten, die zich incidenteel of regelmatig voordoen. De pronomina behoren voor zover bekend, in alle talen '1:ot de zgn. gesloten woordsoorten; hun aantal is aftelbaar; uitbreiding van het stelsel komt moeilijk tot stand. Of er een algemene tendentie tot vereenvoudiging bestaat naar Frei meent 1, is mogelijk, maar nog niet bewezen. Fundamenteel is verder voor de pronomina, dat zij semantisch slechts gedefiniëerd kunnen worden in verband met "the speechevent" en "the participants of the speech- event".2 De theoretische uitgangspunten van het onderzoek zijn sinds mijn algemene artikel over de woordsoorten van 1953 3 in wezen niet ver- anderd. vVeI zijn ze op verschillende punten uitgewerkt. Ik kan daarom volstaan met te verwijzen naar vroegere publicaties. 4 De daarin 1 Henri Frei, Systèmes de deictiques, Acta Linguistica 4 (1944), p. 111-129. 2 Roman Jakobson, Shifters, verbal categories, and the Russian verb, 1957. 3 The study of wordclasses in Javanese, Lingua lIl, 3, p. 322-354. 4 Woordverdubbeling in het Javaans, BKl 109, 1 (1953), p. 55--61; De systema- tiek der Javaanse telwoorden, id. 109, 4 (1953), p. 342-375; Verdubbelings- procédé's bij het Javaanse werkwoord, id. 110, 4 (1954), p. 369-387; Over woordvorming in het Javaans, id. 111, 3 (1955), p. 286-307; Verb structure in Javanese, For Roman Jakobson, 1956, p. 567-573; Die mit javanisch rasa morphologisch zusammenhängenden Wörter, Oriens extremus 6 (1959), p. 104-115. Verh. dl. XXX 2 E. M. UHLENBECK gebruikte terminologie wordt ook nu weer gehanteerd, met dien ver- stande dat de term betekenis alleen nog gebruikt wordt met betrekking tot het woord, de term inhoud alleen met betrekking tot de zin. Bij de semantische beschrijving van de categoriale woordrnomenten gebruik ik thans, na overleg met Reichling, de term waarde. Deze uitbreiding van de terminologie is voortgekomen uit het inzicht dat het niet aangaat de term betekenis gelijkelijk toe te passen op zulke uiteenlopende semantische grootheden als de semantische eenheid ad hoc die de zin is, de relatief-zelfstandige betekeniseenheid van het woord en het aan deze eenheid gesubordineerde onzelfstandige categoriale moment, dat C.q. in deze eenheid optreedt. Verdergaande analyse van de semantische verschijnselen vraagt onherroepelijk om differentiatie van de termino- logie. Met de term betekenis kan men niet alles af. Intussen speelt deze bescheiden uitbreiding van de terminologie hier, bij de behandeling van deze gesloten woordsoort, nog nauwelijks een rol. Het materiaal, waarop de beschrijving rust, is, zoals ook bij de beschrijving van andere delen der Javaanse morfologie het geval was, afkomstig uit twee bronnen, nl. uit interviews met informanten 5 en uit teksten, die hoewel grotendeels vóór de tweede wereldoorlog ver- schenen, toch wel als specimina van het Javaanse taalgebruik van het midden van deze eeuw te beschouwen zijn. Vanzelfsprekend kan dit materiaal hier slechts voor een klein gedeelte worden afgedrukt. Indien niet uitdrukkelijk het tegendeel wordt vermeld, mag aangenomen worden, dat de opgenomen gevallen van taalgebruik altijd een collectie van gelijksoortige gevallen representeren. Voor een brede empirische basis, zo essentieel voor linguïstisch onderzoek, is dus zo goed mogelijk zorg gedragen, al ben ik mij er wel van bewust, dat desondanks voor degene, die een andere taal dan zijn moedertaal onderzoekt en die dit bovendien doet ver van het betrokken taalgebied, de toegang tot de feiten moeilijk blijft. Ik herhaal mijn reeds vroeger uitgesproken wens dat er in de toekomst Javaanse linguïsten mogen komen, die zich afzettend tegen de hier gedane pogingen tot nauwkeurige descriptie van hun moedertaal, tot een dieper inzicht en een scherpere formulering van de feiten geraken. 5 Dezelfde personen die mij ook vroeger hebben bijgestaan, nl. de heren Slamet Roosman, Soejono en mijn assistent J. Soegiarto. 2. ALGEMEEN OVERZICHT Er bestaan in het Standaard-Javaans een aantal deiktische woorden die een zeer nauwe samenhang vertonen. Ik noem hen in het hierna volgende pronomina, daarbij afwijkend van wat in de grammatica's van het Javaans gewoonte is. Als men overigens gebruik maakt van de traditionele termen (waartegen naar men weet geen bezwaar be- staat, zolang men hen slechts gebruikt als etiketten voor bepaalde groeperingen in een bepaalde taal), dan kan men onderscheiden 1° pronomina personalia, 2° pronomina demonstrativa, 3° pronomina interrogativa et indefinita. Terwille van de overzichtelijkheid de krama- en zgn. madya-vormen en ook de verschillende colloquiale en verkorte vormen voorlopig buiten beschouwing latend - zij zullen ter sprake komen in de paragrafen die aan de verschillende groepen afzonderlijk zijn gewijd -, kunnen wij van de wijze waarop deze drie groepen zich onderling verhouden, door middel van het hieronder volgende schema een eerste indruk geven. PERSONALIA DEMONSTRA TIVA direc- quanti- neutraal locaal modaal tioneel tatief temporeel aku iki kene meilkene mrene semene sêprene kowe iku kono metikono mrono semono - Ç.eweqe kae (ika) kana meilkana I mrana semana seprana INTERROGATIVA ET INDEFINITA sapa I apa I endi I kepriye I - pJra kapan 4 E. M. UHLENBECK Bepalend voor de vorm van dit schema zijn drie overwegingen geweest, nI. 1. de drievoudige onderscheiding die zich bij de pronomina personalia voordoet, vertoont overeenkomst met die welke bij de groep der demonstrativa optreedt, 2. de onderscheidingen binnen de groep der demonstrativa herhalen zich vrijwel geheel bij de pronomina inter- rogativa et indefinita, 3. er zijn morfologische en syntactische redenen om sapa, wie, in één kader te plaatsen zowel met de pronomina personalia als met de pronomina interrogativa et indefinita. Deze drie overwegingen zullen nader gespecificeerd worden in de volgende paragrafen. 3. PRONOMINA PERSONALIA De woorden aku, ik en kowe, jij nemen in het Javaans morfologisch en syntactisch een eigen positie in. Afgezien van nog nader hieronder te behandelen gevallen van transpositie naar de verba en naar de tel- woorden zijn op basis van deze twee woorden slechts pronominale afleidingen te vormen met het suffix -a (akua en kowea) en - waar- schijnlijk alleen in een of meer Javaanse dialecten - met het suffix -ne (akune en kowene). Ze kunnen tezamen met lan een woordgroep vormen, waarbij zij van plaats verwisselbaar zijn: naast aku lan kowe kan ook kowe lan aku voorkomen. Aku lan kowe lijkt echter frequenter te zijn. Zonder lan vormen zij een samenstelling, waarbij de volgorde van de samenstellende delen vast is: slechts aku-kowe is mogelijk, niet kowe-aku. Met Benveniste 6 kunnen we de betekenis van aku omschrijven als het woord dat de spreker aanduidt van de zin, waarin aku voorkomt. De Javaanse grammatica's plegen op te merken, dat aku niet alleen de spreker, ik, aanduidt, maar ook ik en de anderen, wij. Dit is niet geheel juist. Aku duidt als regel slechts de spreker. aan; wil aku betekenen: ik en de anderen, dan is dat zonder nadere pluraliteits- aanduiding alleen mogelijk, als reeds uit de situatie of de contex~ vaststaat, dat aku niet anders dan dit betekenen kan. Wil men bepaald wijzen op: ik en de anderen, dan is gebruik van woorden als kabeh, parJa, ketelu 7 beslist noodzakelijk. Zo bijv. aku kabeh parJa klebus, katisen, iietutus (TB 55, 1, laatste regel), wij allen waren kletsnat. rillerig van de kou (en zaten) zielig in elkaar gedoken; aku ketelu mungah sepur ana in setatsiyun Pasarturi (OP 24, 12-13), wij met ons drieën stapten op het station P. op de trein. Voor kowe, het woord dat de persoon aanduidt tot wie de zin gericht is waarin kowe voor- komt, geldt het zelfde. Zo vindt men bijv. in het kinderblad Taman Botjah in de correspondentie-rubriek van Boe Mar na de zin Calt, kene 6 E. Benveniste, La nature des pronoms, For Roman Jakobson, 1956, p. 34--3;- 7 Ook combinaties zijn mogelijk; behalve aku kabeh paria klifbus is ook mogelijk aku kabeh klif bus, aku paria klifbus en ook aku paria klifbus kabeh. Echter niet: aku klifbus kabeh. De syntactische regels die de groepsvorming beheersen moeten we hier buiten beschouwing laten. 6 E. M. UHLENBECK pag,a lingihan mbi Eu Mar (TB 80, 2, 1), kinderen ga hier eens zitten samen met B. M., even verder: kowe wis krunu orege, saiki nagara Walanda sida ditempuh J'érman... nanin kowe ora prelu kuwatir (TB 80, 2, 6-7 en 11-12), jullie hebben vast al de ontzettende tijding vernomen, dat Holland werkelijk door Duitsland is aangevallen ... maar jullie behoeven niet bezorgd te zijn. Of in de situatie van een onderwijzer die voor de klas staat: nanin aku emoh mbebogo maran kowe; malah kowe daqkudan dadia won pinter (BG lI, 54, 11-12), maar ik wil jullie niet om de tuin leiden, integendeel ik wil, dat jullie knappe mensen worden. Zoals ik reeds opmerkte is op basis van aku en kowe suffigering van -a mogelijk, alleen echter in zinnen als akua, mesti nesu, als ik het geweest was, zou ik zeker boos geworden zijn; akua kae, mesti nesu, zelfs ik, zou zeker boos geworden zijn. Of suffigering van -ne mogelijk is, hebben we niet met zekerheid kunnen vaststellen; de enkele gevallen van gebruik waarover ik beschik, zijn afkomstig van mijn informant uit Banjumas en zijn door mijn twee andere informanten niet be- vestigd, terwijl ik ook uit teksten geen gevallen van gebruik van deze vormen ken. Akune, kowene zouden betekenen wat mij, wat jou betreft, bijv. bu, apa aku mankat saiki 'lme, (Sj), moeder, zal ik nu maar weggaan?, waarop de moeder vraagt: lah kowene kepriye, wat jou betreft, hoe zit het (wat wil je)? Het is niet te verwonderen dat in een taal waarin verschil in sociale positie zo sterk tot uitdrukking komt, juist bij de pronomina personalia veelvuldig transposities van bepaalde substantiva en substantief-samen- stellingen plaats vindt. Daar de spreker zich sociaal moet of gaarne wil achter stellen bij de toegesproken persoon is kula, het normale krama- equivalent van aku in allerlei omstandigheden hiertoe niet voldoende en ligt vervanging door verschillende substantiva die uw dienaar o.i.d. betekenen voor de hand. Zo is naar bekend is, in gebruik abdidalen1, verkort tot adalem en dalem, naast kawu/a. De positie van de Javaanse vorst bracht voorts mee dat hij naar zichzelf verwijzend behalve aku ook speciale termen als insun (verkort tot sun) gebruikte, terwijl de spreker zich tot de vorst richtend nog weer andere, meer nederige expressies ter aanduiding van zich zelf behoefde. Wat men bij het pronomen personale van de lste persoon aantreft, vindt men mutatis mutandis bij de pronomina van de tweede persoon. De spreker zal vaak de neiging hebben of de verplichting voelen de toegesprokene hoger te stellen dan zich zelf en daarom de normale krama··equivalenten sampeyan en paiijenenan te vervangen door substantiva of substantief- DE SYSTEMATIEK DER JAVAANSE PRONOMINA 7 verbindingen die - zo zou men misschien het beste samenvattend kunnen zeggen - de toegesprokene op een voetstuk plaatsen. Daar hij geacht wordt ook in feite hoger te staan dan de spreker die zich vanuit een nederige houding tot de hoger geplaatste richt, zijn sub- stantieven als pars pro toto in gebruik die oorspronkelijk Uw voeten of Uw voetzolen betekenen (bijv. pakenira uit tClapakenira) , maar die in meer of mindere mate vervormd, synchronisch niet anders zijn dan beleefde equivalenten van panjenifJian. In zulke gevallen kan uiteraard niet meer van transpositie gesproken worden. Vele van deze termen worden of werden in ambtelijke verhoudingen nog wel gebruikt waarbij vaak op subtiele, kunstmatige wijze wordt gedifferentieerd tussen hen. Men treft hen voorts regelmatig nog in literair taalgebruik aan. Wij zullen hier geen poging doen om de diverse gevallen volledig op te sommen, omdat wij dan te zeer op lexicografisch terrein zouden komen. Wij verwijzen naar de grammatica's van Poensen en Walbeehm, die nogal wat van deze pronominale aequivalenten opgeven, en naar de woordenboeken. Naast kowe staan als madya-termen dik a en sammi, deze laatste vaak verkort tot man, waartussen ik geen semantisch verschil heb kunnen vaststellen, als krama-termen zoals reeds opgemerkt, sampeyan en paiijenenan, waar tussen echter wel een duidelijk verschil bestaat; sampeyan is heel wat minder beleefd dan palïjenenan, de normale beleefde krama-term, ja kan als onbeleefd worden ervaren, wanneer de toegesprokene zich iemand van stand acht. Op vermakelijke wijze blijkt dit bijv. in OP 24, 24-31 waar Pétroek met zijn vrouwen Boe Mar keurig uitgedost en zich een echte prijaji voelend, in de trein met een vreemdeling een praatje wil maken, en beleefd vraagt: Paiijenenan bacje tindaq pundi, maar kortaf tot antwoord krijgt: Heh, SNnaran, sampeyan ... (OP 24, 26--27). In een brief aan Garèng meldt hij het incident en klaagt: Dadi alm katelu petane: bendara bei sakaliyan, !?ara putrane wadon tiniq-tiniq 8, jebul takon uwon ana in sepur, disentaq, kara disampeyan (OP 24, 31-33), dus wij met ons drieën dachten dat wij waren: mijnheer en mevrouw de raden bei met hun beeldige dochter, en daar worden we waarachtig als we een vraag stellen aan iemand in de trein, bars met satl1peyan toegesproken! Dat bepaalde substantiva en titels vaak voor voornaamwoorden in de plaats treden hangt behalve met cle behoefte aan sociale differentiatie, ook samen met het feit, dat het gebruik van voornaamwoorden in het 8 Met anomale i-variant: [iniq-tiniq. 8 E. M. UHLENBECK algemeen in bepaalde situaties door hun directheid als onbeleefd of zelfs grof wordt beschouwd. Kowe is het normale ngoko-voornaam- woord dat gebruikt wordt, wanneer spreker en toegesprokene elkaar kennen of wanneer iemand zich richt tot een hem al of niet bekend persoon van lagere sociale status. Kent men elkaar intiem maar is er toch een zeker status-verschil (bijv. jongere tegenover oudere broer of zuster) dan zal men niet kowe, maar slirane of sliramu gebruiken. Awaqe dat eveneens als voornaamwoord van de 2de persoon voorkomt, is gelijk te stellen met kou'e. Indien men wanneer slirane of sliramu op zijn plaats is, toch met kowe aanspreekt, zal dit als niet passend worden ervaren. Zo zal in een recht zaak de rechter, ngoko sprekend tegen de beklaagde, slechts van kowe gebruik maken als hij zich boos maakt en bijv. tegen beklaagde uitvalt. Men zal tegen zijn jongere broeder kowe gebruiken zonder dat zulks voor deze ook maar enigszins kwetsend is. Men zal echter de neiging hebben dit achterwege te laten indien onbekenden of weinig bekende derden aanwezig zijn. In situaties, waarin madya op zijn plaats is, kunnen samG1i en dika door verschillende termen vervangen worden. Zo zegt de nieuwe immigrant in het kolonisatiegebied tegen de jongere chauffeur van de autobus, die tot zijn blijde verrassing een landgenoot blijkt te zijn (AMK 39, 7) : 10 si 111i1Se nik u dadi tiyait Jawi, he, mas, bent U een Javaan? En in de roman van Asmawinangoen, Saking papa doemoegi moelja, zegt iemand die kennis wil maken: manuhaken, seq,ereqe pundi? (BD 78, 9), laten we met elkaar kennismaken, waar komt u vandaan? De mogelijkheden van transpositie van aku en kowe naar andere woordsoorten zijn niet gelijk. De enige gevallen van verbale transpositie bij kowe zijn dikowe en nowe, k01ve zeggen, iemand met kowe be- jegenen, waarnaast ook taqkowe en koqkowe mogelijk zijn, maar waarvan wij geen schriftelijke gevallen van gebruik kennen; wel echter van de parallelle vormen disampeyan en iiampeyan (OP 24, 31 en 26, 12 en 30). Bij aku zijn er meer mogelijkheden. Daarbij valt op dat bij trans- positie naar de verba de corresponderende krama-termen aken-vormen zijn en dus niet op basis van kula worden gevormd. Zo staat bijv. naast diaku, dipunaken, naast rwkoni, nakeni, naast akon-akon, aken-akenan. Ook op basis van aku kan als bij kowe, een verbale vorm zonder suffix worden gevormd: tiaku, bekennen, beweren, zich uitgeven voor, vooral voorkomend in groepen als: naku anaq, als kind erkennen en naku gagah, zich uitgeven voor flink. Het is echter de vraag of aan de formele parallellie van tiaku en rwwe ook een semantische parallellie DE SYSTEMATIEK DER JAVAANSE PRONOMINA 9 beantwoordt. Er is daarom ook twijfel, omdat naast nak u / diaku voor- komt nakoni / diakoni, iets erkennen, terwijl corresponderende, op kowe gebouwde -i-vormen ontbreken. De semantische verhouding tussen dit nakoni en naku is wel gelijk aan die, welke wij normaal in het centrale verbale paradigma aantreffen tussen de vormen met suffix i en die zonder suffix. 9 Het bestaan van een vorm nakoqake, die vermeld wordt in het woordenboek van Gericke-Roorda hebben we niet kunnen vaststellen. Dit wil niet zeggen dat wij het uitgesloten achten, dat zulk een werkwoord voorkomt; wellicht dat als de behoefte er aan zich doet gevoelen het toch gevormd wordt.1 0 Naast naku komen tenslotte regelmatig voor panaku of penaku, bekentenis 11, ook met suffige ring met -ne: penakune, dat formeler is dan het alledaagse nakune; voorts naku-aku, dat in verhouding tot naku een betekenis- element van onbepaaldheid en vaagheid bezit, bijv. saupami kula nga- q,ahana manah rumaos saged amaq,ani, punika nama naken-aken, nger (SK 75, 12-13), gesteld dat ik het idee had, dat ik in staat was voorlichting te geven, dan zou dat zeker heten: zich (zonder grond) op iets laten voorstaan, jongen; gampan temen naku sedulur, iya yen wone gelem, yen ora, hla raq malah klejin pin pat. Bab naku-aku kuwi sabenere rada namari, kan Garen, neq nanti keladuq mendem sedulur- seduluran, bisa mbubrahake anka (K 1190, 1, 11-16), beweren iemands broeder te zijn is erg makkelijk, d.w.z. als de persoon in kwestie dit inderdaad (van zijn kant) wil, maar als dat niet het geval is, dan sta je zelfs falikant (= vier maal) voor gek. Zo iets zo maar beweren dat is eigenlijk nogal gevaarlijk, Garèng, als je je teveel bedrinkt aan de gedachte van verbroedering, dan kan de boel in het honderd lopen, en met waarschijnlijk compensatorische verdubbeling 12 akon-akon, wat als het zijne erkend is, toegeëigend, vooral in de groep bocah akon-akon, een erkend kind (nooit bocah akon). Het bij Gericke- Roorda opgegeven akon, bij wijze van voorgeven, kwansuis, was aan onze informanten onbekend, werd ook niet aangetroffen in modern- Javaanse teksten en is ook bij Pigeaud niet te vinden. 9 Zie over het verschil tussen de beide verbale categorieën: The structure of the Javanese Verb, For Roman Jakobson 1956, p. 570--571. 10 Een van onze informanten (Sg) meende dat een zin als ihigone nakoqake amaq bocah 11U1tt srana lajnir maran lttrah kampttn, hij heeft de jongen als zijn eigen kind laten erkennen door aangifte bij het kamponghoofd, heel goed zou kunnen voorkomen. Nadere gegevens zijn echter gewenst. 11 Zie over het verschil tussen beide vormen BKI 111, 3 (1955), p. 294-295. Onder rooms-katholieke Javanen is de term penakunin dosa voor biecht in gebruik gekomen. 1.2 Zie voor deze term BKI 109 (1953), p. 58. 10 E.M.UHLENBECK Transpositie naar de telwoorden is bij aku mogelijk door prefigering van sa-, met emfase saq-. Saqaku of saaku betekent dan zo iemand als ik, zo groot als ik. Enige zinnen uit teksten: wah bansa ninrat kuwi angepe kaya putrane malaekat jibril, neq karo bansane saaku kiyi angone katon: ewa, centeri-ceri (OP 33, 10-12), ach die ningrat's beschouwen zich zelf als kinderen van de engel Gabriël, tegenover landgenoten van mijn slag blijken ze vol afkeer en tegenzin te staan; napa saqkula niki kenin upa111,ine iieleni ten poseparban nik u ? (SDS 30, 1-2), mogen mensen zoals ik bijv. sparen bij die postspaarbank? Ook op basis van het compositum aku-kowe is deze formatie mogelijk: kango won-won saaku-kowe, wis ora ana lucu lan ramene, wis bosen, Truq (BD 159,20-21), voor mensen als jij en ik, is er niets leuks en prettigs (meer) aan, we zijn het al beu, Troek. Het fundamentele onderscheid tussen de pronomina personalia van de eerste en de tweede persoon enerzijds en die van de derde persoon anderzijds, waarop Benveniste zo terecht de aandacht heeft gevestigd 13, is ook zichtbaar bij de Javaanse persoonlijke voornaamwoorden. Tussen aku en kowe bestaat duidelijk overeenkomst, g,eweqe staat geheel van deze voornaamwoorden gescheiden. Parallel hiermede loopt hetgeen we zagen bij de pronominale prefixen en suffixen die resp. bij verba en sub- stantiva optreden. De verba met taq-, daq- en ko-, koq- staan tegenover de verba met prefix di-, de substantiva met -ku en -mu staan tegen- over de substantiva met -e of -ne, als de verba, c.q. de substantiva die wel een referentie bevatten naar de deelnemers aan de spraakbehande- ling, en zij die zulk een positieve indicatie niet bevatten. In een schema verenigd (met weglating van de madya- en krama-aequivalenten) pronomina pron. prefixen pron. suffixen personalia bij de verba bij de substantiva aku taq-, daq- -kuj-aku kowe ko-, koq- -mu/-amu 4eweqe di- I -ne Het gebruik van g,eweqe of g,eweqne 14 (waarnaast in de spreektaal 13 Benveniste o.c. 14 cf. bapaqe / bapaqlle; niettemin is (jeweqe / (jeweqlle niet meer als een polymorfematisch woord met suffix ~He te beschouwen. DE SYSTEMATIEK DER JAVAANSE PRONOMINA 11 vaak geqne en met schijnbaar dubbele suffigering 15 geqnene), krama: piyambaqipun of kiya'mbaqipun, madya piyambaqe of kiyambaqe, hij, zij, die man (vrouw), is zeer onvolledig beschreven. Juist is het dat deze woorden in het Javaans weinig worden gebruikt, al is daar zoals wij nog zullen zien, onder vreemde invloed een kentering in gekomen. Dit heeft twee redenen. De eerste is van syntactische aard. Het Javaans kent niet het gebruik van substituts abréviatifs, om een term van Benveniste te gebruiken.1 G \Vaar de Fransman zegt: Pierre est malade, il a la fièvre, de Nederlander Piet is ziek, hij heeft koorts, zal de Javaan in een overeenkomstig geval 17 zeggen: Amat menan pasar, ngawa buntelan, Amat is naar de markt, hij heeft een pakje bij zich, dus zonder dat een anaforisch element voor ngawa, het tweede werkwoord, optreedt. De tweede reden hangt samen met de grote rol die sociaal verschil in het Javaans speelt. In alle gevallen waarin een spreker moet refereren naar een persoon die een hogere sociale status heeft dan hij zelf, is gebruik van rjeweqe of piyambaqipun nl. uitge- sloten. Maar het taalgebruik omvat uiteraard andere gevallen waarin de sociale verhouding tussen spreker en de persoon waarnaar hij refereert. gebruik van rjeweqe c.q. piyambaqipun niet in de weg staat. De volgende passage laat duidelijk zien hoe pi3'ambaqipun achterwege blijft als de sociale verhoudingen zich daartegen verzetten, maar optreedt daar waar deze zulks toelaten: saren pttn kaka1i tttwin adalem sampun medal, inriku pun kakan bage nuluni titiyan sagcdipun engal mMal, pun ge1Jguq nga1Jguli, nanin lajen pisah . .. amun kemawon rahayunipun, gusti, lajen wonten inkan welas, wonten tiyan neneman satungal anat;tti piyambaqiPun, lajcn kabekta medal sakin in alun-alun, zo vertelt de vrouw van adipati Pramayoga aan de moeder van Raden Mas Rijanta (SR 60, 9-15), toen mijn man en ik buiten gekomen waren (uit het brandende gebouw), toen ging mijn man de mensen helpen om snel naar buiten te komen, ons kind klemde zich aan hem vast, maar raakte van hem gescheiden ... maar gelukkig, mevrouw, was er iemand die zich om haar bekommerde, een jongeman nam haar bij de hand, en zo werd ze vervolgens buiten de aloen-aloen gebracht. Naar haar man refereert de spreekster dus met pun kakan, naar haar dochter met piyambaqipun. 15 Analoog aan jaren.e, turen.e. 16 Benveniste, La nature, p. 37. 17 We kunnen hier niet de Javaanse vertaling van de Franse zin van Benveniste gebruiken, deze zou immers luiden eenvoudig: Piet lara panas. 12 E. M. UHLENBECK Gaan we nu de gevallen na waarin q,eweqe en piyambaqipun voor- komen, dan blijkt dat zij allereerst optreden om op enigszins deni- grerende wijze naar een derde te verwijzen, bijv. yen kowe arep iianaq q,eqe, ya sakarepmu; neq aku ora sotir (KA 3, 20---21), als j ij vriend- schap wil sluiten met diè jongen, dan moet je dat zelf weten, ik heb er geen zin in; weh, iiamari toq bae, kan Garen kae. Won q,eweqe kuwi soq ora nreti duga prayoga (BD 152, 3-2 v.o.), hè, wat is die Garèng daar toch voortdurend vervaarlijk in de weer, die kerel weet soms niet hoe hij zich moet gedragen. In de tweede plaats vindt men q,eweqe c.s. in beschrijvend proza in zinnen met een samengestelde woordinhoud, waar zonder gebruik van een anaforische term een zekere onduidelijkheid zou ontstaan of waar gebruik van q,eweqe vóór het tweede werkwoord van de zin met nadruk verwijst naar het substantief of het naam of titel aanduidend woord dat met het eerste werkwoord in de zin is verbonden, bijv. rara Sripeni lajen ngaq,ahi pangraita, geq kadospundi bab serate kekasihipun, koq piyambaqipun boten dipunsukani sumerep in tiyan sepuhipun (OA 40, 10---12), Sripèni vroeg zich af, hoe het toch zat met de brief van haar geliefde, dat zij (zelf) nota bene niet door haar ouders ingelicht was. Het is mogelijk dat in deze zin piyambaqipun wordt weggelaten. Hier- door zou wel een zekere mogelijkheid tot misverstand zijn geschapen, hoewel juist begrip voor de lezer, C.q. de hoorder nog geenszins uit- gesloten zou zijn. Toevoeging van piyambaqipun sluit evenwel niet alleen iedere twijfel uit (piyambaqipun kan niet anders dan naar rara Sripeni verwijzen), maar legt daar ook een zekere nadruk op: zij (of all people) was nog niet ingelicht! Hierbij sluiten zich de gevallen aan waarin naar een bepaald persoon wordt gerefereerd in een zeker con- trast met anderen, bijv. akeh bocah sin wis kemba kekaiican karo q,eweqe, baiijur senen meiian Sucitra Zan Sukarman (KA 19, 6-7), veel jongens wier animo om met hèm om te gaan verflauwd was, raakten toen op Sutjitra en Sukarman gesteld. In het algemeen bemerkt men dat het groepen met karo, kaliyan of maran zijn waarin q,eweqe, c.q. piyambaqipun het veelvuldigst in ver- binding voorkomt. Soms aarzelt men dan of men deze gevallen moet rekenen tot de hierboven besprokene of dat men hen dient te be- schouwen als het gevolg van Nederlandse invloed. Zo zijn in de zin ... mulane aku sen en sobatan karo q,eweqe (PPB 31, 10---11), daarom vind ik het prettig bevriend te zijn met hem, de woorden karo q,eweqe geenszins weglaatbaar in het verband, waarin deze zin voorkomt. Echter in de zin: tiyan-sepuhipun Zare estri wau boten baq,e nemah-emahaken