christophe verbruggen Schrijverschap in de Belgische belle époque Een sociaal-culturele geschiedenis uitgeverij vantilt · academia press christophe verbruggen schrijverschap in de belgische belle époque vantilt Rond 1900 heerste een ongekende literaire hoogconjunctuur in zowel Nederlandstalig als Franstalig België. Auteurs als Maurice Maeterlinck, Emile Verhaeren, Karel van de Woestijne en Cyriel Buysse vonden ook in Nederland grote weerklank. Het was de tijd van ongekende mogelijkheden op economisch en cultureel vlak, maar ook de tijd van emancipatiebewegingen en sociale strijd. Dit uitte zich onder meer in een bloeiend verenigingsleven. ‘De Belg richt verenigingen op zoals een bever burchten’, liet de politicus-schrijver Henry Carton de Wiart zich ontvallen. Ook schrijvers organiseerden zich in een wirwar van auteursverenigingen, literaire genootschappen en tijdschriften. Schrijverschap in de Belgische belle époque is een relaas van gebroken vriendschappen, schrijvers die zich van elkaar trachtten te onderscheiden en schrijvers die een professionele invulling aan hun schrijverschap wensten te geven en tegelijkertijd te kampen hadden met de groeipijnen van de moderniteit. De achtergrond waartegen het moderne schrijverschap zich ontwikkelde is die van de Dreyfusaffaire, de massademocratie die tot volle wasdom kwam en het opstaan van geëngageerde intellectuelen. Veel Belgische auteurs waren de mening toegedaan dat het schrijverschap meer impliceerde dan ‘literatuurke spelen’. Christophe Verbruggen (1976) is als doctor-assistent verbonden aan de onderzoekseenheid Sociale Geschiedenis na 1750 (vakgroep Nieuwste Geschiedenis, Universiteit Gent). Hij specialiseert zich in de sociale en culturele geschiedenis van auteurs en intellectuelen en in de analyse van sociale netwerken. Hij publiceerde eerder ‘De stank bederft onze eetwaren’. De reacties op industriële milieuhinder in het 19de-eeuwse Gent (2002) en verschillende bijdragen in tijdschriften en boeken. Momenteel doet hij onderzoek naar de transnationale groeps- vorming van intellectuelen tussen 1900 en 1930. om.verbruggen.indd 1 16-7-09 20:29 schrijverschap in de belgische belle époque bw.verbruggen:Opmaak 1 16-7-09 19:27 Pagina 1 bw.verbruggen:Opmaak 1 16-7-09 19:27 Pagina 2 Christophe Verbruggen schrijverschap in de belgische belle époque Een sociaal-culturele geschiedenis Uitgeverij Vantilt • Academia Press bw.verbruggen:Opmaak 1 16-7-09 19:27 Pagina 3 Dit boek kwam tot stand met steun van de Universitaire Stichting en de Provincie Oost-Vlaanderen isbn nl 9789460040399 isbn b 9789038213804 D/2009/4804/96 nur 621 U 1286 © 2009 Christophe Verbruggen, Gent; Academia Press, Gent en Uitgeverij Vantilt, Nijmegen Boekverzorging: Martien Frijns Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. bw.verbruggen:Opmaak 1 16-7-09 19:27 Pagina 4 woord vooraf Dit boek is een gedeeltelijk herwerkte en ingekorte versie van mijn doctoraats- proefschrift “een sociale geschiedenis van het schrijverschap tijdens de Belgische belle époque” (2006). Het evenwicht tussen schrijven en schrappen bleek moeilij- ker te vinden dan ik had gehoopt. Afstand doen van de aanzet tot een collectieve biografie van een aantal geëngageerde intellectuelen was niet evident. Gelukkig schuilt er in elk boek nieuw onderzoek. Het transnationale sociale netwerk en in- tellectuele parcours van personen als George Sarton, Raymond Limbosch en Céline Dangotte hoop ik in de toekomst verder te kunnen exploreren, met twee collega’s waarvan ik hoop dat ik nog vaak met hen zal mogen samenwerken, met name Lewis Pyenson en Julie Carlier. Ik ben er mijn toenmalige promotor Jan Art nog steeds erkentelijk voor dat zijn deur altijd openstond voor een opbeurend gesprek. Zijn rust en kalmte hebben me vaak de goede richting uitgestuurd. Een ander waardevol klankbord is en blijft Hans Vandevoorde. Zelden vind je iemand waarmee je zoveel interesses deelt. De juryleden uit mijn doctoraatscommissie Paul Dirkx, Sophie Levie en Gita Denecke- re, dank ik voor hun waardevolle suggesties en de boeiende discussies. Ook de re- ferenten die dit boek voor de Universitaire Stichting en Gingko beoordeeld hebben, leverden een geapprecieerde bijdrage. Samen met uitgeefster Geert Van den Bossche hebben ze van mijn proefschrift een boek gemaakt. Ten slotte dank ik ook Petra Gunst voor het nalezen van het manuscript. Een strikte scheiding tussen werk en persoonlijk leven heb ik al lang opgege- ven. Een aantal collega’s zijn ook vrienden geworden, ik denk hier vooral aan Hen- drik en Stephan, maar ze zijn zeker niet alleen. Andere vrienden, mijn ouders en broers staan minder dicht bij de historische praktijk maar zorgen er wel voor dat ik kan zijn wie ik ben. Ook Christian, Helena en Alexander hebben als ‘zingevers’ meer dan ze beseffen bijgedragen tot dit boek. Mijn onderzoek heeft ervoor ge- zorgd dat ik wel eens afwezig was. Mijn lieve partner Inge heeft die afwezigheid al- tijd gecompenseerd. Inge, aan jou en onze kinderen draag ik dit boek op. bw.verbruggen:Opmaak 1 16-7-09 19:27 Pagina 5 bw.verbruggen:Opmaak 1 16-7-09 19:27 Pagina 6 Inhoud Woord vooraf Inleiding 11 1 Een sociaal-culturele geschiedenis 12 2 De sociale geschiedschrijving van de literatuur in België 16 3 Een zwakke institutionalisering? 19 4 Auteurssociabiliteit en sociale netwerken 22 hoofdstuk i Materiële en morele belangen: 27 de auteursverenigingen 1 De constructie van een identiteit: het auteursrecht 27 2 De Franse Société des Gens de Lettres als internationale 30 roerganger 3 Een groeiende tweespalt tussen professionelen en dilettanten 33 3.1 De Société des Gens de Lettres (Belges) 33 3.2 Naar meer autonomie: de Union Littéraire Belge 38 4 De doorslaggevende rol van de internationale congressen over 44 auteursrecht 4.1 De congressen van de Association Littéraire Internationale en 41 de Berner Conventie 4.2 De Belgische auteurswet van 1886 47 5 De ‘stoffelijke belangen’ van de Nederlandstalige auteurs 49 5.1 De Vereeniging van Nederlandsche Letterkundigen (1884) 49 5.2 Het Taalverbond: meer dan een tegen-academie 51 6 Toneelschrijvers: een klasse apart 54 6.1 Het monopolie van de Franse auteursverenigingen 54 6.2 Vlaamse toneelauteurs zetten de toon 58 Auteursrechten en premies. De Tooneelschrijversbond 58 De Bond der Vlaamsche Tooneelschrijvers 62 7 De Association des Ecrivains Belges (de la langue française) 65 7.1 Rapport sur la situation des écrivains en Belgique 65 7.2 De actiepunten van de Association des Ecrivains Belges 68 “La grève des poètes” 68 “Le Vœu des Ecrivains”: een academie van ‘pure’ schrijvers 70 bw.verbruggen:Opmaak 1 16-7-09 19:27 Pagina 7 7.3 De Caisse Centrale des Artistes Belges en andere corporatieve 73 verenigingen 7.4 Corporatistische uitwassen op de Brusselse Bühne 78 8 Vlaamse en Nederlandse zusterverenigingen 81 8.1 Vlamingen in de Nederlandse Vereeniging van Letterkundigen 81 8.2 De Bond van Noord- en Zuid-Nederlandsche Letterkundigen 84 8.3 Egalitarisme in de schaduw van Van Nu en Straks 88 8.4 Franstaligen en Nederlandstaligen: één strijd? 91 8.5 Belgen in de Franse auteursverenigingen 95 “La Belgique à la Société des Gens de Lettres de France” 95 Het monopolie van de Franse verenigingen van toneelauteurs 102 9 Besluit: tussen meerdere vuren 108 hoofdstuk ii De schrijver-intellectueel 113 1 Artistiek-literaire beroepen: een kwantitatieve benadering 114 1.1 “La division du travail” 114 1.2 De ledensamenstelling van de beroepsverenigingen 121 2 Pers en literatuur: een aparte relatie 131 2.1 De literaire kritiek en feuilletons 131 2.2 Hoofd- of bijberoep? 135 3 De professionalisering van de journalistiek 137 3.1 Een bestendiging van de differentiatie binnen het perslandschap 137 De oprichting van de beroepsvereniging van journalisten 137 Verdere differentiatie en specialisatie 141 3.2 De eerste problemen: ideologie en particularisme 143 3.3 Journalisten aller landen, verenigt u! 147 4 Schrijvers en journalisten in de rol van publieke intellectueel 152 4.1 De Belgische intellectuelen ‘à la française’ 153 4.2 Een mini-Dreyfusaffaire 157 De Belgische Ligue des Droits de l’Homme 158 Op de barricaden voor Edward Joris: “meer dan litteratuurke spelen” 161 5 Engagement en schrijverschap: de derde weg van 167 Raymond Limbosch 5.1 De socialisatie als intellectueel 168 5.2 Sociale kunst en geëngageerde kunstenaars 174 5.3 Limbosch: “le poète des travailleurs”? 178 6 Conclusie: een gemeenschappelijk standsbesef 186 bw.verbruggen:Opmaak 1 16-7-09 19:27 Pagina 8 hoofdstuk iii Het tijdschriftenveld 189 1 Tijdschriften als paddenstoelen: 1892-1893 192 1.1 Les revues belges de langue française, 1892-1893 192 De genese van een netwerk. Een kwalitatieve benadering 192 Op zoek naar clusters 197 De opgang van La Jeune Droite 203 De genese van een netwerk: Le Réveil 208 1.2 De Frans-Belgische interactie. Een gedeeltelijke reconstructie 217 Op zoek naar clusters 217 Belgen in de Franse tijdschriften: een consecratie? 223 België, de Provence en Parijs. Het tijdschrift Chimère 226 2 ‘Le mouvement des intellectuels’: 1907-1908 231 2.1 De nieuwe spelers: een introductie 232 2.2 Progressief en conservatief ? 239 2.3 Nog steeds: de Franse dominantie en de Occitaanse connectie 243 3 Het Nederlandstalige tijdschriftenveld: 1907-1908 246 3.1 Een illusie: de autonomie van het Nederlandstalige literaire veld 247 De culturele Groot-Nederlandse ruimte 247 De gatekeepers in drie netwerkconfiguraties 252 3.2 De parallellen tussen het Nederlandstalige en Franstalige veld 254 In de schaduw van Van Nu en Straks 254 Clusters rond Vlaanderen 259 3.3 Het ontstaan van een netwerk bis. Iris en Nieuw Leven 263 Bankieren in symbolisch kapitaal 264 Op zoek naar ‘goede medewerking’ 272 De impact van patronage op de structuur van het tijdschriftenveld 275 4 Slotsom: patronen bestonden 280 Algemeen besluit 285 1 De professionalisering van het schrijverschap: een corporatistisch 286 distinctieproces 2 Meer dan “litteratuurke spelen”. De relatieve autonomie ten opzichte van 292 het intellectuele veld 3 Geen twee autonome velden maar meerdere overlappende netwerk- 296 configuraties bw.verbruggen:Opmaak 1 16-7-09 19:27 Pagina 9 Noten 299 Bibliografie 363 Register 403 Personen 403 Verenigingen en organisaties 409 Kranten en tijdschriften 411 Lijst van afkortingen 413 bw.verbruggen:Opmaak 1 16-7-09 19:27 Pagina 10 11 inleiding Dit boek brengt een sociaal-culturele geschiedenis van het schrijverschap tijdens de Belgische belle époque. De belle époque ontstond na de Eerste Wereldoorlog toen met weemoed werd teruggekeken naar de goede oude tijd van economische voorspoed, ontdekkingen en Parijs als cultureel wereldcentrum. Met deze van oor- sprong Franse term wordt verwezen naar de periode 1890-1914 of 1900-1914. 1 Som- migen laten de belle époque starten met de opgaande economische conjunctuur (na 1890), anderen vertrekken meer vanuit het perspectief van de intellectuelen die de belle époque kleur hebben gegeven en beschouwen de Dreyfusaffaire als ter- minus a quo. De term ‘belle époque’ houdt dus een waardeoordeel in en is lang ge- contesteerd geweest. Toch wordt het begrip niet alleen gebruikt in cultureel of intellectueel historisch onderzoek, waarin over het algemeen meer aandacht gaat naar de burgerlijke cultuur. Ook in politiek, sociaal en in mindere mate econo- misch onderzoek duikt hij op. 2 De belangrijkste reden om de term ‘belle époque’ te gebruiken (en niet ‘fin de siècle’ of kortweg 1890-1914) is dat hij beter dan welke andere benaming een aan- tal paradoxen en spanningen uitdrukt die volgens veel onderzoekers de periode ka- rakteriseren. Aan de oppervlakte kenmerkt de belle époque zich als een tijd van nooit geziene voorspoed met een burgerij die gestaag in omvang toenam. Cultu- reel leek alles mogelijk. Onder de oppervlakte speelden evenwel de angsten voor de modernisering en werd een crisis als onafwendbaar ervaren. De uitdijende massacultuur, de verdere groei van de steden en de ontwrichting van de rurale maat- schappij lieten zich in grote delen van Europa gevoelen. 3 Deze onderhuidse mo- derniseringsangst manifesteerde zich vooral in de zich ontwikkelende metropo- len, maar ook op het platteland dat zich langzaamaan moderniseerde of daartoe gedwongen werd (zoals op een briljante manier beschreven door Eugen Weber). 4 In België moet daar het stapsgewijze ontstaan van de massademocratie aan toe- gevoegd worden. Bovendien doken in het laatste kwart van de negentiende eeuw bw.verbruggen:Opmaak 1 16-7-09 19:27 Pagina 11 12 de drie spanningsvelden of breuklijnen uit de Belgische geschiedenis op. Ze kwa- men tot volle wasdom in de aanloop naar de Eerste Wereldoorlog: de sociaaleco- nomische (arbeid/kapitaal), de levensbeschouwelijke (katholiek/vrijzinnig) en ten slotte de communautaire breuklijn tussen Nederlands- en Franstaligen. 5 Vanaf 1890 brak een nieuwe en belangrijke fase aan in de Belgische politieke geschiedenis. Onder druk van de in 1885 opgerichte Belgische Werkliedenpartij ( bwp ) en de pro- gressieve liberalen werd beslist een grondwetsherziening door te voeren en het stemrecht uit te breiden. De eerste verkiezingen met algemeen meervoudig stem- recht resulteerden in een doorbraak van het socialisme, vooral in Wallonië. In Vlaanderen bleven de katholieken dankzij de middenklassen, die door het stem- systeem werden bevoordeeld, aan de macht. Onder druk van een voortschrijdende secularisatie en het groeiende belang van de sociaaldemocratie zagen zij de orga- nisatie van een alomvattend systeem van sociale, economische en culturele voor- zieningen, als onontkoombaar. Alleen zo konden ze hun politieke macht besten- digen. Rond de eeuwwisseling kende de verzuiling van de samenleving haar beslag. 6 De steeds invloedrijkere christendemocratische fractie ‘ontdekte’ de massa. Tegen het einde van de negentiende eeuw won het besef aan belang dat de Vlaamse beweging meer dan een taalstrijd was. 7 Het ging niet langer om de be- weging van een aantal zonderlinge romantische taalminnaren of orangisten die met heimwee terugkeken naar die goede Hollandse tijd. Meer en meer werd de taalstrijd in verband gebracht met de sociale ontvoogding van Vlaanderen. Deze ontwikke- ling tot volksbeweging heeft ook te maken met de stakingen en betogingen die een rol hadden gespeeld bij de democratisering en de uitbreiding van het stemrecht. Het laatste kwart van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw was een periode waarin ‘de straat’ nogal wat invloed op de besluitvorming wist uit te oefe- nen. 8 De evolutie die de Vlaamse beweging rond 1900 onderging, moet in de- zelfde context van collectieve emancipatie en van strijd tussen gedomineerde en dominerende groepen van de bevolking gelezen worden. 1 Een sociaal-culturele geschiedenis “Cultural history is dead, long live the hydra”, stelde John Hall enigszins provo- cerend in een handboek over historische sociologie. 9 Vermoedelijk heeft hij gelijk wanneer hij schrijft dat veel culturele fenomenen in ‘sociale termen’ worden uit- gelegd. Maar dood is de discipline zeker niet. Wel is het zo dat het steeds moeilij- ker is de cultuurgeschiedenis af te bakenen van andere historische disciplines. inleiding bw.verbruggen:Opmaak 1 16-7-09 19:27 Pagina 12 13 Sterk beïnvloed door de Franse Annales-historici pleitte de vandaag erg invloed- rijke cultuurhistoricus Peter Burke in 1980 voor de opheffing van de barrières tus- sen de sociologie en de historiografie, twee disciplines die volgens hem funda- menteel niet van elkaar verschillen. Hij stelde dat elke historicus moet kunnen bijdragen tot sociologische debatten en theorievorming. 10 De rode draad in de evo- lutie van de cultuurgeschiedenis is de stelselmatige uitbreiding van het cultuur- begrip. Cultuurgeschiedenis is lange tijd erg restrictief en normatief gebleven. Door een bredere invulling van het begrip ‘cultuur’ en door invloeden vanuit de sociologie en de antropologie is hiermee komaf gemaakt. De linguistic turn en de antropologische infusie hebben geleid tot een grote variëteit aan cultuurhisto- risch onderzoek. 11 De stelselmatige uitbreiding van het cultuurbegrip had als gevolg dat de cultuurgeschiedenis in het vaarwater van de sociale geschiedenis terecht- kwam. Omgekeerd kreeg de sociale geschiedenis een steeds grotere culturele en talige dimensie. Het is tekenend dat zowel sociale als culturele historici E.P. Thomp- son beschouwen als richtinggevend voor de ontwikkeling van ‘hun’ onderzoeks- discipline. In een themanummer van de Journal of Social History lieten enkele his- torici hun licht schijnen op de toekomst van de sociale geschiedenis. Paula Fass, een “cultureel én sociaal historicus” schreef het volgende: “[...] we suffer today from the reverse as cultural history threatens us with fuzziness, inexactness, and analytic solipsism of grand conclusions positioned on erratic data”. 12 Deze kritiek op de revival of the narrative is wel vaker te horen. De literair-verhalende geschied- schrijving zou zich kenmerken door methodologische onnauwkeurigheid en intuï- tieve interpretaties. Anderen merkten op dat de laatste decennia de sociale en cul- turele geschiedenis weliswaar geleidelijk in elkaar zijn overgegaan, maar nog steeds methodologische verschillen vertonen. Volgens Marc M. Smith zijn sociale histo- rici over het algemeen minder geneigd cultuur te de-contextualiseren en los te koppelen van bredere structuren. 13 Centraal staan nog steeds het gedrag en de samenstelling van sociale groepen, een omschrijving van sociale geschiedenis waarvoor hij zich liet inspireren door Hobsbawm. Ook in Frankrijk worden sociale en culturele geschiedenis tegenover elkaar gewikt en gewogen. De laatste jaren bestaat meestal een consensus over het feit dat beide disciplines niet van elkaar losgekoppeld kunnen worden. In 2004 maak- ten Pascal Ory en Philippe Poirrier een balans op van de recente proliferatie van de cultuurgeschiedenis. 14 Beiden gingen op zoek naar de plaats van de cultuurge- schiedenis in het bredere veld van de historiografie. Voor Ory staat cultuurge- schiedenis voor een sociale geschiedenis van representaties. 15 Hoewel Poirrier geen duidelijke omschrijving geeft, schetst hij wel een omstandige genealogie van Inleiding bw.verbruggen:Opmaak 1 16-7-09 19:27 Pagina 13 14 de cultuurgeschiedenis, met de verhouding tussen de sociale en culturele geschie- denis als leidmotief. 16 De titel van de laatste fase in zijn genealogie is veelzeggend: “sociale et culturelle, indissociablement”, niet te scheiden dus. Christophe Char- le komt vanuit het perspectief van de sociale geschiedenis tot vergelijkbare con- clusies. 17 Binnen de Franse sociale geschiedschrijving van de laatste decennia wordt volgens hem steeds meer gebruikgemaakt van de microanalytische methoden uit de cultuurgeschiedschrijving. Het abstracte macroperspectief werd ingeruild voor de microscopische blik op concrete voorvallen. Een goed voorbeeld is de collec- tieve biografie van sociale groepen, die bij uitstek microanalytisch want diepgra- vend is. Deze microanalytische benadering is vooral succesvol bij de beschrijving van meer geprivilegieerde sociale groepen, wat niet zozeer te maken heeft met onderzoeksinteresses, maar wel met de beschikbaarheid van bronnenmateriaal, in het bijzonder egodocumenten. Charle eindigt zijn betoog met de vraag of so- ciale geschiedenis verder moet evolueren naar “a cultural history of society”. Door de vraag te stellen beantwoordt hij ze: hij verkiest de term sociaal-culturele geschie- denis boven sociale geschiedenis. Net zoals Ory en Poirrier verwijst hij naar een artikel van Roger Chartier als keerpunt in de recente Franse historiografie. 18 Char- tier poneerde dat de “sociale geschiedenis van cultuur” diende te evolueren naar een culturele geschiedenis van de maatschappij. In Nederland werd op het einde van de jaren 1990 een congres georganiseerd met als doel “to discuss ‘the cultural thing’ in economic and social history”. In essentie werd dezelfde vaststelling ge- daan: sociale en culturele geschiedenis zijn naar elkaar toegegroeid, maar inzake methodologie en theorie zijn er nog steeds grote verschillen. 19 Uit de bijdragen bleek dat vooral de methoden van de sociaaleconomische historici nog steeds vrij veel weerstand ondervonden van postmoderne cultuurhistorici. De cultuurhisto- ricus Willem Frijhoff probeerde het antagonisme te doorbreken. Hij wees vooral op de oppositie tussen individu en structuren enerzijds en macro- en microhisto- rie anderzijds. Hij zette de sociaaleconomische historici aan om de ‘basic interest’ van de cultuurhistoricus voor het relatief autonome individu niet als een ‘reduced model in macrohistory’ te interpreteren. Tegelijkertijd vroeg hij de cultuurhistori- ci om te aanvaarden dat de individuele identiteit mede bepaald wordt door de soci- ale instituties en de culturele infrastructuur. 20 Kortom: het is weinig zinvol om de schotten tussen de sociale en de culturele geschiedschrijving in stand te houden en dit boek kan gelezen worden als een po- ging tot een sociaal-culturele geschiedschrijving. Taal en tekst zullen bestudeerd worden met oog voor de verankering van vertogen in de sociale werkelijkheid. Met mijn onderzoek naar relatief kleine sociale groepen – schrijvers – en hun organi- inleiding bw.verbruggen:Opmaak 1 16-7-09 19:27 Pagina 14 15 satievormen wil ik een brug slaan tussen de sociale en culturele geschiedenis. Daarbij hanteer ik zowel een macro- als een microperspectief en put ik methodo- logisch en inhoudelijk inspiratie uit de sociale en de culturele geschiedenis. Heu- ristisch uit zich dat in het gebruik van bronnen die meestal aan ‘de’ cultuurhistorici worden toegekend (egodocumenten, literaire teksten, tijdschriften) en bronnen die veeleer tot het domein van ‘de’ sociaaleconomische historici behoren (over- heidsbescheiden, arbeidsstatistieken). 21 Ik sluit mij hiermee aan bij een door Franse historici gedomineerde onderzoeksdiscipline die zich op het kruispunt van de sociale en de culturele geschiedenis bevindt, en die sterk beïnvloed is door ont- wikkelingen in de sociologie. 22 Het onderzoek naar schrijvers en andere intellec- tuelen kan in deze ‘traditie’ niet losgekoppeld worden van het onderzoek naar sociabiliteit. 23 Maurice Agulhon omschreef sociabiliteit als een “aptitude générale d’une population à vivre intensément les relations publiques”. 24 Sociabiliteit duidt op alle mogelijke situaties en locaties van menselijk contact: gaande van het fla- neren op de boulevard, over geleerdengenootschappen tot theaterbezoeken. Agul- hon onderscheidde twee vormen van sociabiliteit: de informele en de formele. De eerste categorie gaat meestal vooraf aan de tweede. Aan de hand van het concept en uitgaande van een klassenconflict schetste Agulhon de verdwijning van de aris- tocratische salon ten voordele van de burgerlijke ‘cercles’. Vooral in het onderzoek naar elitegroepen heeft het sociabiliteitsconcept in- tussen zijn deugdelijkheid bewezen. 25 Voorbeelden van onderzoek naar organisa- tievormen van andere bevolkingsgroepen zijn schaarser. 26 In België bestaat zelfs weinig sociaal-historisch en cultureel-historisch onderzoek naar elites, laat staan naar organisatievormen van auteurs en intellectuelen. De studie van Belgische in- tellectuelen was “lange tijd een magere oogst”. 27 Het ontbreken van archetypes en grote evenementen als de Dreyfusaffaire zijn de belangrijkste redenen waarom his- torici meestal de rol of het bestaan van intellectuelen in België minimaliseren. 28 Ook wordt verwezen naar de verticale, verzuilde maatschappelijke structuren die kritische intellectuelen het leven onmogelijk zouden hebben gemaakt. De socio- logie en de geschiedenis van de intellectueel houden niet alleen verband met de studie van individuele personen of markante persoonlijkheden, maar ook met het onderzoek naar een groep, net zoals de studie van een ideologie gepaard moet gaan met onderzoek naar de vorming en socialisatie, de sociabiliteit en de orga- nisatievormen. 29 Inleiding bw.verbruggen:Opmaak 1 16-7-09 19:27 Pagina 15 16 2 De sociale geschiedschrijving van de literatuur in België Dit boek is dus een geschiedenis van schrijvers en sociabiliteit, een bij uitstek soci- ale benadering van literatuur. Tegen het einde van de jaren 1980 stond de “sociale geschiedschrijving van de literatuur” hoog op de onderzoeksagenda. 30 Hieronder verstonden wetenschappers een integrale, contextuele benadering. De sociale his- toriografie van literatuur bestudeert de maatschappelijke condities en de maat- schappelijke context van de productie, distributie en receptie van teksten, bijvoor- beeld de leescultuur. 31 Deze benadering heeft meerdere vaders en moeders. Een van hen, Pierre Bourdieu, bracht veel literatuurwetenschappers en historici het inzicht bij dat het literaire veld intern gereguleerd werd door intermediairen. Intermediai- ren zijn “specifieke instituties die nodig zijn voor het functioneren van de economie van de culturele goederen: expositieruimten (galeries, musea), wijdingsinstanties (académies, salons), instanties voor de reproductie van producenten (kunstacade- mies), en gespecialiseerde actoren (handelaren, critici, kunsthistorici). De gespeci- aliseerde actoren zijn voorzien van de in het veld objectief vereiste disposities en van specifieke categorieën [...]”. 32 Het zijn precies deze instituties die centraal staan in de sociale of institutionele benadering van literatuur. Meer dan welke andere sociale wetenschapper heeft Bourdieu de onderzoeks- agenda van de sociale benadering van literatuur bepaald. Hij was zeker niet de eni- ge pionier op het terrein van de institutionele analyse, maar heeft wel bijgedragen tot het groeiende belang ervan, ook in het kunsthistorische onderzoek. 33 Aan het einde van de jaren 1980 kwam de sociale benadering van literatuur vrijwel overal onder postmoderne druk te staan. 34 Toen in 1990, naar aanleiding van 25 jaar Inter- nationales Archiv für Sozialgeschichte der deutschen Literatur , een feestnummer verscheen, was de stemming allesbehalve jubelend. Toch bestaat het tijdschrift nog steeds. De koers werd echter radicaal gewijzigd. Er wordt niet meer gezocht naar de ultieme handelingstheorie. De keuze is niet meer die tussen context of tekst, maar voor een theoretisch frame dat breed genoeg is om verschillende onderzoekswegen open te laten en eng genoeg om als onderzoeksprogramma te fungeren. In de literaire historiografie van de Nederlandstalige Belgische literatuur is sinds de tweede helft van de jaren 1970 eveneens een sociale invalshoek en institutionele aanpak waarneembaar, bijvoorbeeld in het onderzoek van Helmut Gaus. 35 Joris Vlasselaars schreef het nog steeds belangrijke Literair bewustzijn in Vlaanderen 1840- 1943 36 Bepalend waren de Hoofdstukken uit de geschiedenis van de Vlaamse letterkunde in de 19de eeuw (1999-2003), een project dat al in de jaren 1980 werd opgezet en waarin historica Els Witte een hoofdstuk schreef dat kan beschouwd worden als een soci- bw.verbruggen:Opmaak 1 17-7-09 14:42 Pagina 16 17 ale geschiedenis van de Nederlandstalige literatuur in Vlaanderen. 37 Het pioniers- werk van Ludo Simons (boekgeschiedenis) en Raymond Vervliet (institutionele ana- lyse met veel aandacht voor tijdschriften) kreeg aanvankelijk weinig navolging, dit in tegenstelling tot Nederland. 38 Het recente onderzoek naar het tijdschrift Van Nu en Straks en naar de aanwezigheid van vrouwelijke auteurs in literaire tijdschriften gaat in tegen deze tendens. 39 Ook de geschiedenis van het boek in de negentiende eeuw kan opnieuw op belangstelling rekenen. 40 In Franstalig België bleef de soci- ale benadering van literatuur de literaire geschiedschrijving domineren. Les écrivains belges et le socialisme (1880-1913) van Paul Aron zette ongetwijfeld een trend. 41 Het hoeft geen betoog dat de invloed van Bourdieu hier erg groot was en is. Hoewel er bibliotheken vol reflecties over en samenvattingen van het werk van Bourdieu bestaan, is het goed even stil te staan bij de essentie ervan. 42 La Distinction wordt algemeen erkend als zijn belangrijkste studie. 43 In dit boek ontwikkelde hij het inzicht dat cultuur(goederen) de inzet is (zijn) van machtsmechanismen. Macht verwerven en bestendigen via reproductie is de ultieme drijfveer van het menselijk handelen. Gedomineerden en dominerenden vechten op dat gebied een continue strijd uit. Een ander uitgangspunt was klassiek marxistisch: individuen maken hun eigen geschiedenis, maar onder omstandigheden die ze niet zelf gekozen hebben. Voor mijn boek zijn twee begrippen uit de kunstsociologie van Bourdieu essentieel: het veld- en het kapitaalbegrip. Met het veldbegrip wilde Bourdieu zich afzetten tegen het macrosociologische dualisme. De maatschappij was voor hem een meer- dimensionale ruimte (cf. Max Weber), die de tweedeling bezitters en niet-bezitters oversteeg. Hij onderscheidde meerdere vormen van kapitaal. De belangrijkste zijn het economische (productiemiddelen en economische goederen), het culturele (het geheel van intellectuele kwalificaties gereproduceerd door de familie en het school- systeem) en ten slotte het sociale kapitaal (het totaal van de sociale relaties waarover een individu beschikt). Binnen een bepaald veld zijn de accumulatie en de inwisse- ling van deze drie vormen van kapitaal bedoeld om de laatste vorm van kapitaal, met name het symbolische kapitaal (status of prestige), te bemachtigen. Er zijn dus altijd winnaars en verliezers. Wat het literaire veld betreft, moeten de activiteiten van auteurs dus geplaatst worden in het literaire of artistieke veld waarin ze opereren en met elkaar concurreren. Naast het literaire veld kan bijvoorbeeld ook gesproken worden van een economisch, journalistiek of religieus veld. Elk veld kent spanningen tus- sen actoren die domineren en zij die gedomineerd worden, tussen het verkrijgen of behouden van macht en kapitaal. De term is dus minder vrijblijvend dan ‘sfeer’ of ‘scene’. Het literaire veld maakt deel uit van het veld van de macht. Tegelijkertijd behoort het ook tot het bredere intellectuele veld, net zoals het academische, jour- Inleiding bw.verbruggen:Opmaak 1 16-7-09 19:27 Pagina 17 18 nalistieke en artistieke veld. Het is net de verzelfstandiging ten opzichte van al deze andere velden en in het bijzonder ten opzichte van het veld van de macht waarnaar verwezen wordt bij de autonomie van het literaire veld. 44 Velden worden, nog steeds volgens Bourdieu, overkoepeld door een (natio- nale) sociale ruimte. 45 Dat een sociale ruimte per definitie nationaal zou zijn is voor discussie vatbaar en inmiddels gaan de meeste ‘Bourdieusianen’ ervan uit dat ook internationale factoren de werking van een literair veld bepalen. 46 Toch valt het op hoe weinig veldanalyses een poging doen om de nationale grenzen te overstijgen. In de recente bundel De productie van literatuur , een analyse van het Nederlandse literaire veld, wordt het Vlaamse veld buiten beschouwing gelaten omdat “het een eigen status heeft, een eigen geschiedenis, eigen instituties en spelers en boven- dien met eigen maatschappelijke systemen” verbonden is. 47 Dat klopt, maar de vraag is of veldinterne ‘prises de positions’ en groepvorming van auteurs niet mee bepaald worden door (sociale) factoren die de natiegrenzen overstijgen of door- breken. Dit kan enkel duidelijk worden door van een open visie te vertrekken, wat in dit boek nadrukkelijk de bedoeling is. Mijn onderzoek wil verder gaan dan het internationaal contextualiseren van auteurssociabiliteit. Naast de aandacht voor de interne heteronomie is het onderzoek over de Frans- talige letteren in België altijd sterk geaxeerd op de Frans-Belgische verhoudingen. Hierover is de laatste decennia aardig wat inkt gevloeid. Paul Dirkx brengt de theorieën samen onder de koepel “sociologie des littératures dominées”: literair- historische studies waarin de polysysteemtheorie van Even-Zohar (met het cen- trum-periferie model) of de institutionele analyse van Bourdieu als inspiratiebron werden gebruikt. 48 Jacques Dubois sprak in dit verband van een “littérature mino- ritaire”, een literatuur die uitgesloten wordt van de legitieme productie, maar tege- lijkertijd ook noodzakelijk is om ‘goede’ van andere literatuur te onderscheiden. 49 Dirkx vat twee literaire strategieën samen die ook in ander onderzoek beschreven worden. Voor elke schrijver die de eigenheid van de Belgische literatuur onder- streepte, stond er één op die zich volledig schaarde achter het idee van een uni- versele Franstalige literatuur. Michel Biron spreekt dan weer van een dubbele strategie. 50 Auteurs benadrukten hun ‘Belgische’ eigenheid, maar richtten zich tegelijkertijd op Parijs. Ook Bourdieu had het hierover in zijn artikel over de Bel- gische literatuur en eenzelfde visie is terug te vinden in een recente sociale geschie- denis van 175 jaar Belgische Franstalige literatuur. 51 Daarin besteedden Jean-Marie Klinkenberg en Benoît Denis veel aandacht aan de Frans-Belgische verhoudin- gen. 52 De vraag over de verhouding tussen dominerende en gedomineerde keert eveneens weer in een aantal recente studies over de Vlaams-Nederlandse verhou- inleiding bw.verbruggen:Opmaak 1 16-7-09 19:27 Pagina 18 19 dingen, maar vooralsnog zonder veel aandacht voor instituties. 53 Opvallend is dat de meeste uitspraken over het bestaan van een Franstalig (sub)veld in België gedaan worden zonder de Nederlandstalige literatuur bij het onderzoek te betrekken. Het bestaan van een Belgische sociale ruimte, waarin zowel Nederlandstaligen als Frans- taligen posities innamen, kan nochtans niet ontkend worden. Meer zelfs, voor de periode tot 1914 kunnen ze niet onafhankelijk van elkaar bestudeerd worden. 54 Bij de studie van de Frans-Belgische verhoudingen beperken onderzoekers zich meest- al tot een analyse vanuit het Belgische systeem of tot de extrapolatie van singuliere casestudies. Er is nog een ander hiaat in de recente historiografie van de Franstali- ge literatuur: auteursverenigingen van Franstalige schrijvers en literaire sociabili- teit kregen tot op heden weinig of geen aandacht. 55 3 Een zwakke institutionalisering? Het is zo goed als onmogelijk om alle instituties of alle vormen van literaire socia- biliteit in één onderzoek grondig te bestuderen. Bij een institutionele analyse wordt meestal een onderscheid gemaakt tussen drie groepen: instituties die verband hou- den met de materiële productie, de distributie of de symbolische productie. 56 Mijn onderzoek richt zich op de materiële productie. De distributie en symbolische pro- ductie (kritiek, canonvorming via schoolboeken en dergelijke meer) worden niet systematisch geanalyseerd, al is het natuurlijk onmogelijk de materiële productie als een geïsoleerd gegeven te beschouwen. Anders geformuleerd: ik bestudeerde de feitelijke groepen en groepsvorming van auteurs en niet het discours of de beelden die daarop betrekking hebben. 57 De primaire analyse-eenheid in dit onderzoek blijft de auteur en zijn organisatievormen. Het is onmogelijk alle vormen van literaire sociabiliteit aan bod te laten komen zonder in algemeenheden te vervallen. Het is bekend dat zich in de negentiende eeuw een rijkgeschakeerd landschap aftekende van literaire (taalminnende) genootschappen, rederijkerskamers (die een tweede adem vonden), literaire salons enzovoort. 58 Deze organisatievormen zullen enkel ter sprake komen in hun relatie tot het eigenlijke onderwerp van dit onderzoek, met name de auteurssociabiliteit. Met auteurssociabiliteit bedoel ik een vorm van socia- biliteit waarmee schrijvers of personen die zich wars van het dilettantisme als ‘échte schrijver’ wilden tonen, hun publieke relaties beleefden. Zo komen we automatisch terecht bij auteursverenigingen en tijdschriften: de meest zichtbare van alle vormen van auteurssociabiliteit. Een vaak gegeven verklaring voor de heteronomie of het gebrek aan autonomie Inleiding bw.verbruggen:Opmaak 1 16-7-09 19:27 Pagina 19