Duitse mediamanipulatie en de Flamenpolitik (1914-1915) Bruno Yammine Fake news in oorlogstijd Fake news in oorlogstijd Duitse mediamanipulatie en de Flamenpolitik (1914-1915) Fake news in oorlogstijd Duitse mediamanipulatie en de Flamenpolitik (1914-1915) Bruno Yammine Universitaire Pers Leuven Uitgegeven met de steun van KU Leuven Fonds voor Fair Open Access en de Universitaire Stichting van België 2021 Universitaire Pers Leuven / Leuven University Press / Presses Universitaires de Louvain. Minderbroedersstraat 4, B-3000 Leuven (Belgium). © 2021, Bruno Yammine Dit boek is uitgegeven met de Creative Commons Attribution-NonCommercial- NoDerivatives 4.0 International Public License. Meer details over Creative Commons licenties op http://creativecommons.org/licenses/ De referentie naar het boek moet de volgende informatie bevatten: Bruno Yammine, Fake news in oorlogstijd: Duitse mediamanipulatie en de Flamenpolitik (1914-1915). Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2021. (CC BY-NC-ND 4.0 International Public License) ISBN 978 94 6270 270 7 (Paperback) ISBN 978 94 6166 378 8 (e-PDF) ISBN 978 94 6166 379 5 (e-PUB) https://doi.org/10.11116/9789461663788 D/2021/1869/11 NUR: 688 Boekverzorging: Crius Group Ontwerp omslag: Frederik Danko Illustratie omslag: Le Bruxellois , 1 december 1914, p. 1; KBR J.B. 28 INHOUDSTAFEL Vooraf 9 Algemene inleiding 11 I. Een polemische geschiedschrijving 12 II. Verwetenschappelijking 16 III. Recente evoluties 17 IV. De ondermijnde Godsvrede 18 V. Flamenpolitik en activisme 21 Hoofdstuk 1: Het vooroorlogse spanningsveld 25 1. Het völkische denken 26 2. Een “Duits” Antwerpen? 36 3. Het nieuwe Carthago 38 4. Het völkische element in de Waalse beweging 40 5. De ophef rond Pol de Mont 44 6. Een Nederlands-Belgische Entente ? 47 7. Besluit 50 Hoofdstuk 2: De Godsvrede tot de val van Antwerpen 53 1. Francofilie en pan-Germanisme? 54 2. Een vermeend anti-Vlaams artikel 57 3. De Gentse Godsvrede 60 4. Besluit 62 6 Fake news in oorlogstijd Hoofdstuk 3: Perspolemieken in de nasleep van de val van een “onneembare” vesting 63 1. Omtrent de val van Antwerpen 66 2. De vluchtelingenkwestie als splijtzwam 68 3. Het Journal des Réfugiés verbreekt de Godsvrede 70 4. Het beleid van Franck en het verdrag van Kontich 79 5. Een katholiek volksvertegenwoordiger in het oog van de storm 82 6. De pers in het bezette land: een schietschijf 88 7. Vier actoren uit de “anti-Vlaamse campagne” en een dreigement 92 8. Besluit 99 Hoofdstuk 4: De Duitse diensten treden in actie 105 1. De Flamenpolitik 106 2. De oorsprong van de Duitse voorstelling van zaken 117 3. De propagandamolen komt op toerental 133 4. Antwerpen moet kapot! 139 5. Andere vlugschriften 154 6. De ontwikkeling van het activisme in het bezette land 159 7. Omtrent de Duitse pers in bezet België 178 8. Besluit 184 Hoofdstuk 5: De waarheid over La Vérité 193 1. Ontleding van een mysterieus vlugschrift 196 2. Apocalyps van een nieuw Carthago 201 3. In het spoor van de Duitse cultuurpolitiek 208 4. Caveant Consules 212 5. De mensen achter de schermen 214 6. Een opmerkelijk stuk van Harry 217 7. Besluit 223 Hoofdstuk 6: De top van de ijsberg 227 1. La Politique Belge après la Crise – Un Parti National 229 2. Het Appel aux Wallons 238 3. De koers van De Vlaamsche Stem 247 4. Een Duits programma voor Nederland 254 5. De zomer van 1915: een doorbraak 264 6. De zaak-Buisset: een Duitse tegenzet 272 7. De Groot-Nederlandse beweging 277 8. Besluit 286 Inhoudstafel 7 Hoofdstuk 7: Radicalisering 293 1. Demoralisatie en frontbeweging 294 2. De propaganda intensiveert 298 3. Een verslag van het Vlaams-Belgisch Verbond 304 4. De “sublieme deserteurs” 309 5. De propaganda van de Raad van Vlaanderen 310 6. Besluit 313 Slotbeschouwingen 315 Noten 329 Bibliografie 371 1. Dagbladen 371 2. Opiniërende tijdschriften 373 3. Aangehaalde bronnen en werken 374 4. Naslagwerken 385 5. Repertoria voor verder archiefonderzoek 385 Personenregister 387 VOORAF Ons collectieve geheugen bestaat uit gedeelde herinneringen die mee een gemeenschap vormgeven. Daarin spelen mythen, idealiseringen en onwaar- heden een minstens even belangrijke rol als feiten zelf. Tal van historische gebeurtenissen of interpretaties ervan waren al vanaf hun oorsprong propa- gandavoorstellingen. Een doelbewust vertekend beeld op de realiteit vertroe- belde niet alleen de visie van tijdgenoten. Het werd later doorgegeven, niet het minst om een ideologie te legitimeren. De deconstructie van mythen is de grootste uitdaging voor een historicus. Het is met dit in het achterhoofd dat ik dit werk geschreven heb. Mijn bijzondere dank gaat in de eerste plaats uit naar professor Lode Wils, die zich de moeite getroostte om eerdere versies van dit manuscript te corrigeren. Zijn talrijke suggesties, op- en aanmerkingen waren een voortdu- rende bron van inspiratie. Ook wil ik graag professor Louis Vos danken voor zijn zeer gewaardeerde inbreng. Een bijzonder woord van erkentelijkheid gaat ten slotte uit naar professor Nel de Mûelenaere, dr. Ulrich Tiedau, dr. Mirjam Truwant en last but not least naar mijn vader. Bruno Yammine Leuven, januari 2021 ALGEMENE INLEIDING De bedoeling van dit werk is om de mechanismen die in de context van een grootschalig conflict aan de grondslag lagen van propaganda en als dusdanig de publieke opinie beïnvloedden, aan een grondige analyse te onderwerpen. De deconstructie van die propaganda, legt de mechanismen ervan bloot en contextualiseert figuren die eraan meewerkten. Hiermee wordt niet alleen nieuw licht geworpen op het verleden, maar ook op een onderwerp dat van alle tijden is: fake news 1 Bij propaganda in oorlogstijd denkt men onwillekeurig aan het natio- naalsocialistische tijdvak, inzonderheid aan de situatie gedurende de Tweede Wereldoorlog (1939-1945). Berlijn was echter toen niet aan zijn proefstuk toe. Want al tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) maakte Duitsland ook in de bezette gebieden gebruik van de media om zijn ideologische visie te verspreiden. De historiografie heeft dit onderwerp onderbelicht voor wat België betreft. Enigszins vreemd, want bleek het resultaat ervan net daar niet erg duurzaam? In 1918 waren “België” en “Vlaanderen” immers voor een toen weliswaar nog klein deel van de Vlaamsgezinden onverzoenbare vijan- den geworden. Tijdens het conflict had die fractie, de zogenaamde activis- ten, met de Duitse bezetter gecollaboreerd. Die voerde een Flamenpolitik , een völkisch beleid, waarvan het doel was om België politiek te ontwrichten. Berlijn wilde op termijn immers een verbrokkeld België, samen met Neder- land, in het Duitse Rijk incorporeren. De Flamenpolitik speelde daarbij in op bestaande verlangens en frustraties van Vlaamsgezinden. Daarom werd bijvoorbeeld in 1916 de vernederlandsing van de Franstalige universiteit van Gent, een vooroorlogse eis van de Vlaamse beweging, doorgevoerd. De 12 Fake news in oorlogstijd bezetter trad gaandeweg nog verder buiten het Belgisch wettelijk kader en kondigde in 1917 de “bestuurlijke scheiding” tussen Vlaanderen en Wallonië af. Begin 1918 werd door de Raad van Vlaanderen, het activistische parle- ment, zelfs bekendgemaakt dat het orgaan de “zelfstandigheid” van Vlaan- deren uitgeroepen had. De enorme propaganda-inspanning die Berlijn zich getroostte, was er niet alleen op gericht om de Vlaamse beweging voor de Duitse zaak te win- nen, maar behelsde meerdere thema’s. Het discrediteren van het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, de garanten van de Belgische neutraliteit; aanval- len op de Belgische regering-in-ballingschap; het ophemelen van militaire successen van Duitsland; het stimuleren van partijtwisten tussen de Belgen onderling; het positief beoordelen van pacifisme; het demoraliseren van de Belgen enzovoort. Hierbij deed de bezetter nauwelijks een beroep op film en radio, media die trouwens nog in hun kinderschoenen stonden. Er waren andere middelen om de publieke opinie te beïnvloeden, waaronder vlug- schriften en de schrijvende pers. Die worden in dit werk binnen het kader van de Flamenpolitik bestudeerd. Daarbij komt het accent op het eerste oor- logsjaar te liggen. We hebben na medio 1915 geen systematisch en gedetail- leerd bronnenonderzoek meer gevoerd naar de Duitse mediamanipulatie in België. Op dat moment, toen een niet onbeduidende fractie Vlaamsgezin- den collaboreerde, was het activisme een feit. 2 Alvorens de onderzoeksvragen te expliciteren, wordt ingegaan op het historiografisch debat betreffende de relatie tussen de genese van de Flamenpolitik en het activisme. I. Een polemische geschiedschrijving In de literatuur wordt al meer dan een eeuw over dit thema geredetwist. Daarbij spelen drie vragen een rol. Allereerst, was de Flamenpolitik een breuk of een continuïteit binnen de Duitse politiek? Ten tweede, was het activisme een gevolg van de Flamenpolitik of een autonome evolutie binnen de ont- wikkeling van de Vlaamse beweging? Ten slotte, wat was de aanleiding tot dit activisme? 3 Bij die laatste twee kwesties speelt de factor Duitse propa- ganda een rol. Al tijdens de oorlog stelden de activisten hun stroming voor als een voortzetting en aanpassing van de Vlaamse beweging. 4 Daarbij werd dan zogezegd Duitse hulp aanvaard om rechtmatige Vlaamsgezinde eisen te verwezenlijken. Voor hun tegenstrevers was het activisme daarentegen een collaboratie van een kleine groep slechte vaderlanders. Of, zoals Belgisch-lo- yale Vlaamsgezinden zouden betogen: van misleide vrienden. De activisten Algemene inleiding 13 werden, zo heette het, gemanipuleerd door de doelbewuste verdeel-en-heers- politiek van de bezetter. Tijdens het interbellum ontstond er een propagan- daoorlog tussen beide kampen. De oud-activisten schermden daarin met het argument dat de bezetter spontaan ingegaan was op hun vraag tot hulp tegen “franskiljonse” aanvallen, waarover straks meer. De activistische these werd na 1918 ondersteund door buitenlanders, van wie sommigen een rol gespeeld hadden in het activisme of in de Flamenpolitik . Om deze lezing van de feiten te bewijzen, werd benadrukt dat de Vlaamse beweging vóór 1914 niet germanofiel was, in de vooroorlogse periode niet door de Duitse rege- ring gesteund werd en dat de Flamenpolitik een “improvisatie” was. 5 Otto Ebstein, een Duitse censor in België, en de diplomaat Oskar Von der Lanc- ken-Wakenitz, het hoofd van de Politische Abteilung in Brussel, verdedigden deze laatste stelling resp. in 1919 en 1932. 6 De Groot-Nederlander Pieter Geyl, die tijdens de oorlog buiten het gewoel stond maar wel met de radicale Vlaamsgezinden sympathiseerde, minimaliseerde in 1925 de impact van de Flamenpolitik . Hij betoogde dat de oorlog louter bestaande tegenstellingen verscherpt had. Ook ontstond er in Duitsland eind jaren 1920 een debat tus- sen zij die de Flamenpolitik als een instrument van het Duitse imperialisme beschouwden en anderen die beweerden dat het beleid enkel als oogmerk had het “zelfbeschikkingsrecht der volkeren” te implementeren. 7 In België desolidariseerden Belgisch-loyale Vlaamsgezinden zich niet (altijd) van oud- activisten. Zo gaf het liberale en Vlaamsgezinde Julius Vuylsteke-Fonds in 1919 de anti-activistische maar apologetische documentaire verzameling Activisten uit om het activistische optreden te vergoelijken. Daarin werd op vermeende wallingantische en “franskiljonse” drijverijen vóór en tijdens de oorlog gewezen. Wel werd aangestipt hoe de Duitsers al spoedig bemerkten dat ze de taalkwestie konden gebruiken om “een werk van verdeling en ver- raad in gang te steken waarvan zij – voor hun politiek – succes verwachtten”. 8 Anderzijds gaf in de nadagen van de bezetting de jurist Théodore Heyse een verzameling documenten uit betreffende de vernederlandsing van de Gentse universiteit door de bezetter om die na de oorlog te verhinderen. Naar Heyse betoogde, was de maatregel er schijnbaar gekomen om in te gaan op de verzuchtingen van de Vlamingen. In realiteit echter wilde de bezetter zijn eigen zaak dienen. 9 Tien jaar later werden de Archives du Conseil de Flandre gepubliceerd door anti-Vlaamsgezinden. Die voerden een campagne tegen amnestie voor de activisten. De omvangrijke publicatie bevatte belangrijke uittreksels uit de archieven van de Raad van Vlaanderen. In 1929 betoogde de Belgische historicus Henri Pirenne dat de Duitse regering zich vóór de oorlog zowel voor de Vlaamse kwestie als voor de pan-Germanisten in eigen 14 Fake news in oorlogstijd land desinteresseerde. Ook Vlaamsgezinden stonden volgens hem onver- schillig tegenover pan-Germanistische strekkingen. Pirenne wees wel op het ontstaan van met Duits geld gesubsidieerde dagbladen in België tijdens het conflict. Die zouden dan de Duitse regering aansporen om de Vlamingen hun recht te geven. Vanaf 1915 werd, aldus de historicus, ook in Duitsland door dagbladen en brochures duchtig anti-Belgische propaganda gevoerd. 10 Maar in hun voorstelling van zaken hielden de apologeten van het activisme (bewust) zeer weinig rekening met bovenstaand materiaal. De liberale Vlaamsgezinde hoogleraar Maurits Basse betoogde in 1930 dat de Politische Abteilung in Brussel de “activistische molen aan het draaien gebracht” had. Volgens hem kreeg men de indruk dat de Duitsers nog vóór ze België binnenvielen, het plan van hun Flamenpolitik opgevat hadden. Het idee van een vooroorlogse inmenging van Duitsland in België wees hij daarentegen af. 11 De documentaire verzameling Verraad of Zelfverdediging? (1933) van de Brusselse oud-activist Arthur Faingnaert vormde een invloed- rijke apologie waarin de auteur beklemtoonde dat niet de Duitsers, maar wel de Vlamingen het initiatief namen. Tussen de lijnen gaf Faingnaert evenwel aan dat ook Berlijn actie ondernam. Zo noemde hij het een verdienste van de Duitse regering “dat zij dadelijk de grote betekenis van de Vlaamse bewe- ging voor haar politiek in België gevat [had]”. 12 Na de Tweede Wereldoorlog werden wetenschappelijke synthesewerken geschreven waarin Flamenpolitik en activisme aan bod kwamen. Die bleven echter een exclusieve zaak van per- sonen die het activisme min of meer wilden vergoelijken. Gedurende drie decennia bleef het uitgangspunt de, weliswaar gepolijste en aangevulde, acti- vistische propaganda. Een eerste belangrijk synthesewerk uit 1958 waarin het activisme aan bod kwam, was van de hand van Arie Wolter Willemsen, een promovendus van Geyl. In 1969 vulde hij zijn monografie aan met meer en nieuw bronnenmateriaal. Volgens de historicus hadden de Vlaamsgezin- den geen echte vaderlandsliefde kunnen koesteren voor België. Enkel teleur- stellingen waren immers hun deel geweest: De nieuwe [Duitse] machthebbers zouden, zij het dan ook uit eigenbe- lang, meer begrip tonen voor de Vlaamse eisen. Wat was begrijpelijker dan dat vele Vlaamsgezinden de uitgestoken hand ten slotte aanvaardden? 13 Willemsen stelde dat het activisme bij Vlaamsgezinden in hoofdzaak een autonome ontwikkeling geweest was, die niet door de bezetter in het leven geroepen werd. Daarbij werd de toenadering tussen de bezetter en Vlaamsge- zinden vergemakkelijkt, omdat Duitsland als tegenspeler van Frankrijk een Algemene inleiding 15 zekere sympathie bij flaminganten bezat. 14 De Duitse gedachte aan een blij- vende heerschappij over België kon, aldus Willemsen, het best gewaarborgd worden indien de bezetter vriendschap met de bevolking sloot. Vandaar dat hij de communautaire kwestie uitbuitte. Die opvatting werd gestimuleerd omdat de Vlamingen als een Germaans broedervolk beschouwd werden, die door Romaanse overheersing bedreigd werden. Die visie leefde al vóór de oorlog in het Alldeutscher Verband (°1894). 15 Die imperialistische pressie- groep was in 1891 onder de naam Allgemeiner Deutscher Verband in Duits- land opgericht. Toch beklemtoonde de auteur hoe die organisatie vóór de oorlog Vlaamsgezinden afgestoten had. Ten bewijze het wedervaren van het Vlaams-Duitse tijdschrift Germania , dat tussen 1898 en 1905 in Brussel verscheen en, aldus Willemsen, bij gebrek aan lezers verdween. 16 Hendrik Elias legde in 1969 net als Willemsen de nadruk op de autonome genese van het activisme. Volgens hem wist noch de Duitse generale staf, noch het ministerie van Buitenlandse Zaken iets af van het bestaan van een Vlaamse kwestie in België. “De Vlamingen zelf zien wij overal het initiatief nemen.” 17 “Het activisme”, zo betoogde Elias, “...was van stonden aan en is ook tot het eind toe niets anders gebleven als een onderdeel van de traditionele Vlaamse Beweging”. 18 Dit was geen beweging die door de Duitsers in het leven werd geroepen. Het was [...] de logische uitgroei van het nationalisme dat steeds in de [Vlaamse] beweging verscholen lag en juist op de vooravond van de oor- log zijn doorbraak zocht van het culturele naar het politieke. 19 De auteur verwierp met klem elke vooroorlogse invloed van de Duitse rege- ring in België en minimaliseerde de betekenis van Germania voor de Vlaamse beweging. Tijdens de jaren 1960 begon in West-Duitsland een grondig onderzoek naar de invloed van drukkingsgroepen op de Duitse politiek tot 1918. Aanleiding was Griff nach der Weltmacht (1961) van de Duitse histo- ricus Fritz Fischer. De centrale these van dit meesterwerk was dat Duitsland in 1914 zelf een agressie-oorlog begonnen was en vervolgens gevoerd had om een Europese hegemonie te vestigen. Misschien onder invloed van wat er in Duitsland gebeurde, onderzocht de Franstalige historicus José Gotovitch in 1966 de archieven van de Duitse ambassade te Brussel. Hij meende dat daar geen spoor te bekennen was van een voorbereiding op de Flamenpolitik en besloot dat de oorlog een totale breuk in de Duitse politiek veroorzaakt had. Acht jaar later zou hij zich zeer duidelijk uitspreken tegen een invloed van de Alduitsers op de politiek van het keizerrijk. In 1969 poneerde Fischer 16 Fake news in oorlogstijd dat het Alldeutscher Verband er louter in geslaagd was de stichting van Ger- mania te bewerkstelligen. Nog dat jaar opperde de Duitse historicus Frank Wende dat er vóór de oorlog een planning noch voorbereiding bestond op de Flamenpolitik . De Duitse regering was, aldus Wende, niet op de hoogte van het Vlaamse vraagstuk. 20 Horst Lademacher wees daarentegen in 1971 op de betekenis van vooroorlogse rapporten van de Duitse ambassade bij de opbouw van een Flamenpolitik . Wat de oorsprong van het activisme betreft, bevatten de Gedenkschriften van de katholieke voorman Frans Van Cauwelaert, die datzelfde jaar uitgegeven werden, de antithese van wat Elias beweerde. Volgens Van Cauwelaert immers was het activisme een vreemd gewas, “zorgvuldig voorbereid en kunstmatig door de Duitse veroveringspo- litiek op de Vlaamse beweging ingeënt”. 21 II. Verwetenschappelijking In 1974 verscheen het baanbrekende Flamenpolitik en aktivisme van de Leu- vense hoogleraar Lode Wils. Het accent verschoof erin naar het Duitse lok- ken van de Vlaamsgezinden. Het activisme was in dit nieuwe verhaal slechts een “marionettenbeweging”. 22 Wils betoogde dat, gezien het belang dat Ber- lijn in 1914 plots hechtte aan “nationale bewegingen als middel om [zijn] tegenstanders te ontwrichten”, Duitsland de Vlaamse beweging voor zijn kar zou proberen te spannen, al had de Duitse regering vóór de oorlog nooit pogingen in die zin gedaan. 23 De Flamenpolitik kwam in het werk naar voren als een scharniermoment in de Belgische geschiedenis, daar ze kunstmatig een anti-Belgische stroming, het activisme, op de Vlaamse beweging entte. Tot daar kwam zijn conclusie overeen met die van Van Cauwelaert. Maar de historicus nuanceerde: [De Duitsers] hebben dat maar gekund omdat de boom ontvankelijk was voor die nieuwe twijg, omdat er dus voldoende verwantschap bestond tussen beide, omdat het antibelgicisme geen volledig ‘vreemd gewas’ was voor de Vlaamse beweging van 1914. Volgens hem was, behalve voor één kleine groep in Gent, het initiatief tot het activisme overal uitgegaan van de Duitsers. 24 In 1985 vergeleek hij de impact van de Flamenpolitik op België met die van de Franse revolutie: Vlaanderen en België waren er voor eeuwen door geraakt. Wils bekeek het activisme bin- nen het raamwerk van een langetermijnpolitiek van de bezetter die België Algemene inleiding 17 wenste te vernietigen. Bovendien legde de historicus de klemtoon op het feit dat het activisme door de Flamenpolitik in het leven geroepen was. Daarmee zette hij zich af tegen het klassieke geschiedbeeld. Het sprak dus vanzelf dat zijn these een reactie uitlokte. Velen weigerden zijn stellingen te aanvaar- den. De voornaamste twistappel in de debatten werd naast de genese van het activisme, de al-dan-niet autonome ontwikkeling van die beweging. De Duitse historicus Frank Wende had daarover alvast een andere opvatting als Wils. Voor hem waren Flamenpolitik en activisme twee parallel verlopende, maar eerst van elkaar onafhankelijke processen. De Duitse inval in België ging zijns inziens niet met een “flamenpolitisch” programma gepaard. Dat de Flamenpolitik vóór het activisme begon – iets wat Elias overigens ook aange- geven had 25 – betwistte hij. Over het Vlaams-Duitse tijdschrift Germania schreef Bruno De Corte in 1982 een indrukwekkende licentiaatsverhandeling. Naar hij aangaf, vormde het tijdschrift een schakel in een bredere politiek van het Alldeutscher Ver- band en de Duitse geopolitiek. Daarbij speelde naast pan-Germanisten en grootindustriëlen ook de marine een grote rol. Rijkskanselier Von Beth- mann-Hollweg was, aldus De Corte, slechts het “ventiel” op de imperialis- tische stoomketel. Inmiddels verkreeg Wils steun voor zijn these bij dr. Ilse Meseberg-Haubold, die datzelfde jaar het activisme een product van Duitse inmenging noemde. In 1989 betoogde Dolderer, die de improvisatie-these van Von der Lancken onderscheef, dat er geen directe lijn bestond tussen de Alduitse agitatie van de jaren 1890 en de Duitse Flamenpolitik . Wel stelde hij vast dat sommige van de personen die zich toen engageerden tijdens de oor- log een belangrijke rol speelden. Met Het Aktivistisch Avontuur (1991) van Daniël Vanacker verscheen een eerste en fraaie monografie over het Gentse activisme. De auteur beklemtoonde daarin sterk de autonome ontwikkeling van het activisme. Hij relativeerde het belang van de Flamenpolitik , die vol- gens hem een improvisatie was die de rijkskanselier eind 1914 ontdekte als oplossing om de nagestreefde afhankelijkheid van België te combineren met een vorm van politieke zelfstandigheid. III. Recente evoluties In 2002 stelde Antoon Vrints in Bezette Stad , een knappe synthese over het Antwerpse activisme, dat het initiatief in die stad uit leek te gaan van de Duitse bezetter. 26 Ook hij beweerde dat de Flamenpolitik een improvisatie was. Wijzelf hebben in 2011 veel sterker de nadruk gelegd op de ideologi- 18 Fake news in oorlogstijd sche continuïteit in het Duits- völkische denken waaruit de Flamenpolitik , onderdeel van een Niederlandepolitik , voortkwam. 27 Drie jaar later gaf Wils een grondig herwerkte versie van zijn werk uit 1974 uit. Volgens hem was de Flamenpolitik een onvoorbereide improvisatie. Maar daarbij “en bij het bepalen van hun oorlogsdoelstellingen, maakten zowel de regeringskringen als de conservatieve Duitse elites [...] gebruik van de völkische opvattingen der Alduitsers”. Ook benadrukte de historicus de invloed van allerlei impe- rialistische pressiegroepen op de Duitse (regerings)politiek. 28 De ideeën van die nationalistische verenigingen heetten naadloos aan te sluiten bij wat voordien al in het tijdschrift Germania verkondigd werd. Volgens Wils was de Flamenpolitik , “zoals voor het Alldeutscher Verband al voordien [...] een middel tot de opslorping van de Lage Landen als geheel”. 29 Dolderer trad in 2014 de onderzoeksresultaten van Wils bij voor wat de causaliteit van de Flamenpolitik betreft. Maar hij minimaliseerde enigszins het belang van Germania en betoogde, net als Wende vóór hem, dat de Duit- sers bij hun inval in België geen blauwdruk voor een te voeren Flamenpolitik op zak hadden. De historicus meende wel dat de Duitse oorlogsdoeleinden “geheel en al op de leest geschoeid van het Alduitse programma van twee decennia voordien” waren. 30 In zijn knappe Die Importierte Nation (2020) treedt de Duitse historicus Jakob Müller de visie van Dolderer op de Flamen- politik als discontinuïteit in het Duitse beleid bij. De völkische retoriek was tijdens de oorlog, aldus de historicus, slechts propaganda. Een grote beteke- nis voor de Flamenpolitik legt hij bij de impulsen van het Duitse gezantschap in Den Haag. Voor hem provoceerde dit beleid tussen 1916 en 1918 het ont- staan van het Vlaams-nationalisme. 31 IV. De ondermijnde Godsvrede De activistische voorstelling over de aanleiding tot het activisme werd onder meer gesynthetiseerd in Aan het Vlaamsche Volk (1917). Die anoniem uit- gegeven brochure was van de hand van de activist H.D. Mommaerts. 32 Die betoogde dat bij het uitbreken van de oorlog, de voormannen van alle poli- tieke partijen stilzwijgend overeenkwamen voorlopig oude veten, waaronder die over de taalkwestie, te vergeten. De Vlamingen bleven die Godsvrede trouw, de “franskiljons” echter verbraken ze. Ze schandvlekten de Vlaams- gezinden als handlangers van Duitsland, vereenzelvigden de “Germaanse Vlamingen” met de vijand en schilderden de oorlog af als een strijd voor het Latijnendom. Dus moest in België van het conflict gebruikgemaakt worden Algemene inleiding 19 om de vriendschap met de Franse “bondgenoot” ( sic ) te stimuleren. Om dat te bewijzen, werden enkele krantenuittreksels die begin augustus 1914 in de Franstalige pers verschenen waren, aangehaald.33 Zo ook citaten uit de katholieke en Antwerpse Métropole (22 augustus 1914). Sedert de Duitse bezetting, zo vervolgde de brochure, gaven de “Fransgezinden” meer dan ooit uiting aan hun vijandige gevoelens tegenover de Vlamingen. Ter illus- tratie: het pamflet La Vérité sur la Capitulation d’Anvers dat, blijkens het geschrift, meteen na de val van Antwerpen (9 oktober 1914) op een erg grote schaal verspreid was, om Antwerpen te schandvlekken. Voorts heette het buitenland met anti-Vlaamse aanvallen overstelpt te worden. Aan de hand van drie artikels uit de Belgische vluchtelingenpers (oktober 1914) werd dit geïllustreerd. De brochure haalde voorts een redevoering van de schrijver Maurice Maeterlinck, een artikel van de wallingant Gérard Harry (december 1914) en een van Raymond Colleye (juni 1915) aan als sprekende voorbeelden van die “anti-Vlaamse campagne”. De auteur van de brochure beweerde ook dat al in de eerste oorlogsdagen vele “gekende franskiljons” de woorden “après la guerre on ne parlera plus du Flamand!” uitspraken. De publicatie en vooral de erin vervatte visie bleek bijzonder invloedrijk. Zo baseerde Activisten zich deels op wat Mommaerts geschreven had. 34 Basse hernam op zijn beurt die informatie om te bewijzen dat de “franskiljons” de gelegenheid te baat wil- den nemen om het Vlaams en de Vlaamse beweging uit te roeien. 35 Dat deed ook Faingnaert en wel in nog grotere mate. 36 Maar ook de loyale Vlaamsge- zinde Frans Van Cauwelaert oordeelde ondubbelzinnig dat die anti-Vlaamse campagne de ontwikkeling van het activisme zichtbaar bevorderd had. 37 Pirenne ging enigszins mee in die redenering. Hij beschreef hoe de Belgi- sche vluchtelingenpers na de val van Antwerpen oude twisten oprakelde en sommige flaminganten ervan beschuldigde een grote verantwoordelijkheid te dragen voor de val van de vesting. Volgens die bladen zou het wel eens uit kunnen zijn met de Vlaamse zaak. Maar hij voegde er wel aan toe dat dit buitensporige taalgebruik zorgvuldig verzameld en becommentarieerd werd door de Duitse pers. Bovendien relativeerde Pirenne de impact van het polemiseren. Het ergerde slechts diegenen die niet het gezond verstand hadden het naast zich neer te leggen. 38 Willemsen en Elias waren het erover eens dat de Walen en “franskiljons” in hun afkeer voor de Vlaamse beweging als eersten de Godsvrede doorbraken. Het heette dat er al in de eerste oor- logsweken een anti-Vlaamse stemming heerste, die zich uitte in Franstalige persartikels, aanplakbiljetten en fluistercampagnes. Toch stimuleerden die “anti-Vlaamse provocaties” blijkbaar slechts het ontstaan van het activisme.